297 -
Onttrekking der administratie aan de C. Gomdtn,
van door een jong tweede luitenant die net twee jaar van de school
banken af is en wiens ervaring niet verder reikt dan een schietoefening
in Babakan, zie afl. 11 van het I. M. T., 1908 (je moet maar durven!)
dan hebben wij tenminste iets betrouwbaars, en iets leerzaams.
Wat kan wel de reden zijn dat de menschen die het weten „kunnen"
bij ons de wijsheid voor zich alleen houden
Bat. Nieuwsblad 20-2. Een Jongere.
Waarom dit stukje in een dagblad geplaatst? Laat toch ons Tijdschrift
meer en meer worden een orgaan, een spiegel van de meeningen in
ons korps.
Het door schrijver in het Ind. Mil. Tijdschrift geplaatste artikel onder
bovenstaand opschrift, en de slotalinea daarvan geven mij aanleiding aan
den schrijver mijn gevoelens kenbaar te maken, te meer daar schrijver zich
voor op- en aanmerkingen aanbevolen houdt.
Niet om te ageeren tegen al wat naar verandering streeft, doch alleen uit
belangstelling in het behandelde onderwerp is het dat ik mij aan den arbeid
zet om aan het door den Heer Lieth gedaan verzoek te voldoen.
Terecht wordt door schrijver aangemerkt, dat het punt „Compagnies
administratie" sinds jaren een onderwerp van bespreking uitmaakt, naar
welker oplossing men al lang uitziet.
Ware echter de oplossing zoo makkelijk te vinden als door schrijver in
die paar regelen wordt neergelegd, voorwaar het Legerbestuur (c. q. de Mil.
Hoofdadm,) had al lang een einde gemaakt, aan de nog altijd voortdurende
oneenigheid over de wijze waarop een einde zou kunnen worden gemaakt
aan do geschillen over een bevredigende oplossing.
Er ligt in het artikel oppervlakkig veel waarheid en een leek (ik bedoel
iemand die nooit een compagnies-bureau gezien heeft laat staan er gewerkt
heeft) zal allicht tot de ontboezeming komen dat de Heer Lieth daar heusch
in eens de knoop komt doorhakken, waaraan nu al zoolang gepeuterd is.
Iemand echter, die op de hoogte is van de werkzaamheden van den
Sergeant-majoor en zich behoorlijk rekenschap geeft van diens taak, zal allicht
tot de overtuiging komen dat slechts één zinsnede hem reden tot tevredenheid
geeft nl. waar schrijver de soldij verhoogd wil zien tot f 2 50 per dag.
Eerlijk gezegd, is dat ook het eenige wat mij in het denkbeeld bevredigt
en daar ik zelf sinds ruim 3 jaren bezig ben aan hetzelfde onderwerp, komt
het mij gewenseht voor zoo mogelijk aan te toonen dat de rest van schrijvers
denkbeelden mij vrijwel voor de verwezelijking er van »nihil" toeschijnen.
Ik maak den Heer Lieth er echter attent op, dat ik alleen uit belangstelling
deze regelen plaats en hoop dat ZEG. dit schrijven zal beschouwen als een
voortzetting van het onder de aandacht brengen van het artikel door hem
behandeld en niet, om op de een of andere wijze het door hem geopperde
denkbeeld belachelijk te maken.
Om dan tot het eigenlijke onderwerp over te gaan dien ik even onder de
aandacht te brengen van de welwillende lezer, dat er zich ten opzichte der
Comp. adm. 2 denkbeelden voordoen n. 1.
le de troepenofficier beschouwt de administratieve werkzaamheden van
den sergeant-majoor louter bijzaak (tenzij men aan hun tractement komt).
2e de administratieve officieren houden zich aan hunne opvatting de C.
Ct. is de administrateur v/d Compagnie, laat hij het werk den sergeant-majoor
doen, ook goed, doch hij (de C. C.) is mij rekenplichtig voor het richtig be
heer der administratie en beschouwt de administrateurswerkzaamheden niet
als hijzaak.
Men zal zich zeker nog wel herinneren, dat er pl. m. 3 jaar geleden eene
commissie was samengesteld, die het zelfde onderwerp had te onderzoeken
en vergis ik mij niet, dan was de eenige oplossing, dat de Comp. Comdt
gaarne de administratie kwijt was en dat de Kwartiermeester alles in het
werk stelde om te voorkomen dat men hem (zonder geldelijke toelage) dat
baantje er bij gaf.