298 En nu ter zake. De eerste 7 alinea's sla ik over omdat daar vrijwel niets in staat wat met de eigenlijke zaak iets te maken heeft, immers in die alinea's wordt gespro ken over onderwerpen die met den dienst (werkzaamheden) van den ser geant-majoor niets te maken hebben en men kan zich toch slecht een denk beeld vormen van "compagnies administratie" zonder daarbij aan den ser geant-majoor te denken. Misschien een verkeerde opvatting van mij, maar ik spreek evenals de Heer Lieth uit de practijk, en niet volgens de redactie van art. 1 Comp. instructie. Logisch had ik het daarom gevonden, wanneer die soldijregeling b. v. was gevolgd op alinea 14 en 15 en de hoofdzaak »hoe komen we aan een ver vanger in zake de comp. adm." op den voorgrond had gestaan. Nu immers heeft het alle schijn of men eerst de gemoederen even wilde opwarmen, want wie raakt niet in extase als hij begint te lezen dat men bezig is (of voorstelt) zijn inkomen te vermeerderen, allicht raakt hij dan zoo opgewonden dat hij de hoofdzaken die dan komen, lichter althans minder zwaar gaat inzien. Dit toch is met het voorstel het geval, want in de dan volgende alinea's licht feitelijk het plan opgesloten. In de 8e alinea van zijn artikel schrijft de Heer LiethDe werkkring van den S. M. blijve dezelfde enz. De politie wordt opgedragen aan den sergt. van de week. Het le is in verband met het 2e onmogelijk en het 2e op zich zelve in strijd met het reglement de ondergeschiktheid betreffende. Bedoelt de schrijver met „de politie" slechts het indienen van het morgen rapport? Alleen wanneer men de opvatting „administratie" en „politie" behoorlijk weet te scheiden (en natuurlijk ook de werkzaamheden vallende onder het begrip „politie" weet te qualificeeren) zal men het door mij aangehaalde woord „onmogelijk" onderschrijven, m.i. behoort tot de „politie" het mor genrapport, Korpsrapport, Compagniesrapport, orders halen voor het kader, bekendmaken van de verschillende diensten (niet corveëen) het opmaken van het dagelijksch rapport, het bijhouden van de strafhoeken en verder alles wat tusschen de compagnie en het korpsbureau verhandeld wordt. Tot de administratie het overige, dus alles handelende of afgedaan wordende met den kwartiermeester, officier van kleeding en grootendeels met den officier van wapening en beheerder van het oorlogsmagazijn, zoomede met den administrateur van het mil. hospitaal. Dit ter verdediging van het woord onmogelijk, bedoeld in mijn combinatie le en 2 van de 8e al. Dat het 2e op zich zelf niet verdedigbaar is, begrijpt ieder, daar het toch niet aangaat de sergeant van de week (dus ook wel de jongste sergeant der compagnie) te belasten met het toezicht en de handhaving der tucht over oudere collega's, bovendien wordt dien sergeant niets geleerd wat (volgens mijn opvatting) de politie van hem vordert. Ik geloof dat ik hieraan niets behoef toe te voegen. De 9e en 12e alinea is in strijd met de comptabiliteitswet Stbl. 1895 No. 225 en de daaruit voortvloeiende wettelijke verordeningen. In de 13e alinea treft mij de verklaring van den schrijver, waar hij schrijft betreffende do Comp. Comdt. „die van tijd tot tijd daartoe plotselinge „inspecties houdt zooals thans oolc geschiedt Eerlijk moet ik zeggen, dat ik daar nimmer van heb gehoord. Een Comp. Comdt. kijkt op door hem bepaalde tijden (als regel om de 10 dagen) grondig de boeken na, al naar gelang hij zijn S. M. kent, doch van plotselinge inspecties is volgens m.i. slechts sprake wanneer de c c. vermeent, dat zijn S.m. zich aan fraude of eene ernstige tekortkoming heeft schuldig gemaakt. Een Comp. Comdt. die zijn taak maar gewoon opvat, zich dus genoeg met de administratie bemoeit om te voorkomen dat hem voor het één of ander eene vergoeding wordt opgelegd, behoeft m.i. tenzij er termen aanwezig zijn als zooeven bedoeld, nooit plotseling inspectie te houden. Heeft hij genoeg vertrouwen in zijn S. M. dan zal die S. M. zich dat vertrouwen waardig doen blijven, in het tegenovergestelde geval, controleert hij den S. M. zoodanig dat plotselinge inspekties onnoodig zijn Blijkbaar heeft de schrijver ook geen rekening gehouden met het kader- vraagstuk. Ook blijkt mij niets wat lijkt op kansen voor de bevordering. Wil de schrijver misschien als eindpunt stellen het kunnen bemachtigen van een positie van pi. m. f 79.per maand?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 322