17
niet door machteloosheid gedwongen zij lijdelijk toe te zien.
Want dan zouden de bezittingen van het aldus lijdelijk geble
ven Nederland aan den overwinnaar, wie hij ook zij, zonder
slag of stoot in den schoot kunnen vallen. Een rijk, welks
zelfstandigheid en welks koloniaal bezit enkel zouden berusten
op den onderlingen naijver der omringende mogendheden of
alleen zouden afhangen van de genade van enkele groote rijken,
zou die zelfstandigheid en dat koloniale bezit zien verdwijnen,
zoodra machtsverschuiving het evenwicht tusschen de omring-
gende rijken verbroken had.
Ging Nederland er toe over, zijn weerkracht te land of ter
zee te verwaarloozen in het vertrouwen op den naijver der
omringende mogendheden, het zou zijn zelfstandigheid en zijne
bezittingen beiden onherroepelijk verloren zien gaan van het
oogenblik af, dat een der omringende mogendheden het overwicht
zou winnen op de andere.
Een krachtige Zeemacht in het bijzonder is derhalve onmis
baar, ten einde:
le. onze neutraliteit, ook en vooral in de overzeesche bezit
tingen, op afdoende wijze te kunnen handhaven, en
2e. zoo al niet tegen de vloot eener groote mogendheid
opgewassen, ons toch als bondgenoot begeerlijk te doen zijn.
Daartoe moet het Nederlandsche volk beseffen:
den plicht om onze nationaliteit ook ter zee te kunnen
verdedigen;
het belang eener oorlogsvloot ter bescherming van onze
koloniën en van den handel in streken, waar geen of geen voldoen
de rechtszekerheid bestaat voor personen en goederen;
de gewisheid dat bij het verlies onzer koloniën een groote
bron van welvaart voor alle klassen der maatschappij zou opdrogen;
de zekerheid dat, bij een te niet gaan onzer nationaliteit
ons belangrijk hoogere lasten voor de defensie en met name
voor de marine zouden worden opgelegd, dan voor het aan
schaffen en onderhouden eener krachtiger zeemacht dan onze
tegenwoordige noodig zou wezen.
Deze vierledige overtuiging, eenmaal onder het Nederlandsche
volk levende, zal voor elke Regeering een onmisbare steun en
voor elke Volksvertegenwoordiging een machtige spoorslag
I. M. T. 1909. 2