388 en bezittingen betreffende bij de wet te regelen, dit ook geschieden zal. De wetgever van 1854 zag bjj het ontwerpen van het Regee- ringsreglement die behoefte niet in. Vandaar, dat hij bij art. 42 van het Regeeringsreglement voorstelde: „De Gouverneur-Generaal is opperbevelhebber van de in Nederlandsch-Indië aanwezige land macht. In Nederlandsch-Indië worden de officieren door den Gouverneur-Generaal benoemd. Zij worden door hem bevorderd en ontslagen op den voet bij algemeene verordening bepaald. De regelen omtrent het toekennen van pensioenen en gagementen worden bij algemeene verordening gesteld." Deze regeling, gelijk zij voorgesteld werd. lokte bij de behan deling van dit artikel door de Kamer in niet geringe mate verzet uit. Dit geschiedde reeds bij de schriftelijke gedachteuwisseling over de ingediende ontwerpen, toen door enkele leden, blijkens het Verslag, aangedrongen werd op waarborgen bij de wet ten aanzien van bevordering, ontslag en pensionneering, terwijl vele leden wensch- ten, dat althans de regeling der pensioenen bij de wet zou vastgesteld worden. Bij de openbare behandeling stelde de heer van Hoëvell 2 amendementen voor. Het eerste luidende: In Nederlandsch-Indië worden de officieren door den Gouverneur-Generaal benoemd op den voet bij algemeene verordening bepaald. Zij worden bevorderd, ontslagen en op pensioen gesteld volgens regelen door de wet te be palen, en het tweede: de pensioenen worden door de wet geregeld. Breedvoerig is over deze amendementen die ook den steun van Thorbecke hadden - beraadslaagd, maar de groote meerderheid der leden van de Ivamer wenschte niet vooruit te loopen, maar aan latere beoordeeling over te laten of de behoefte aan regeling bij de wet zich zou voordoen. De amendementen werden dientengevolge verworpen, het eerste met 41 tegen 16, het tweede met 34 tegen 24 stemmen. En zoo kwam dan enkele jaren later, niet bij de wet, maar bij Koninklijk besluit, en wel bij dat van 24 November 1859, een regeling van de positie van den Indischen officier tot standj welke tot op dit oogenblik nog geldende is. De positie van den officier hier te lande is alzoo vastgesteld bij de wet. De positie van den Indischen officier bij Koninklijk besluit. Twee vragen zijn nu te beantwoorden, om het noodige licht te verkrijgen over het onderwerp dat thans aan de orde is. 1°. Waarom aan de officieren geen regeling hunner positie bij de wet is verleend geworden, en 2 of er behoefte bestaat aan een regeling bij de wet van de positie der Indische officieren. Mijnheer de Voorzitter! Ten aanzien van de eerste vraag kan ik zeer kort zijn. Het antwoord daarop is, toen over de regeling der positie hier in de Kamer gesproken werd, toch reeds meermalen gehoord geworden. Het hoofdbezwaar tegen een regeling bij de wet, en de kapitein van Dijk herinnerde er in „Moederland en Koloniën"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 414