394
interpretatie die men in Indië b. v. aan het Koninklijk besluit beeft
gegeven.
Ofschoon bij art. 5 van dat besluit geen minimum of maximum
aantal jaren wordt gesteld om voor bevordering in aanmerking
te komen en het artikel alleen spreekt van eischen van gedrag
dienstijver, kunde en geschiktheid, beeft men toch kunnen zien'
dat met voorbijgang van den gestelden regel in de jaren 1878 tot
1883 geen 2de-luitenant van de artillerie of de genie tot lste luitenant
kon bevorderd worden, of hij moest eerst twee jaar in zijn rang
hebben gediend. Ter zelfder tijd werd ook bepaald dat een lste-
luitenant van de genie eerst dan voor bevordering in aanmerkin"
kwam, wanneer liij 8 jaar als officier had gediend, en dat alles
waar van zulk een eisch in arrikel 5 geen sprake was.
Toen nu een lste-luitenant der genie zijn bezwaren over die zon
derlinge interpretatie bij den Minister van Koloniën inleidde, werd
hem daarop geantwoord, dat nergens staat voorgeschreven, dat alle
vacatures onmiddellijk behoeven aangevuld te worden. De bezwaren
werden dientengevolge omdat zij eiken rechtsgrond missen
afgewezen.
Een ander voorbeeld. De regeling van 1859 schreef aanvankelijk
in art. 46 voor:
Bij Indisch Staatsblad 1866 No. 36a werd sub 6 aldus gelezen:
Nu werd dit laatste aldus geïnterpreteerd, dat ook een officier die
zijn beklag heeft ingediend bij den krijgsraad, die alzoo geenszins
in de positie van beklaagde voor den raad verschijnt, maar recht
komt vragen, op non activiteit moet worden gesteld met derving van
een gedeelte van zijn traktement.
Dat werd gedaan uit een oogpunt van billijkheid, naar werd
medegedeeld.
Bij de behandeling der Indische begrooting voor het jaar 1870
werd daarover de strijd aangebonden en met nadruk gewezen op de
noodzakelijkheid eener regeling bij de wet, nu weer eens te meer
was gebleken van willekeurige opvattingen.
De Minister zag geen willekeur. Intusschen werd bij Indisch
Staatsblad 1870 no. 65 de bepaling geheel afgeschaft.
Mijnheer de Voorzitter! Ik laat het bij deze 3 voorbeelden die
een bijzonderen kijk geven op de wijze waarop de regeling van 1859
werd geïnterpreteerd.
Nu zal men kunnen aanvoeren, dat ook bij de wet verschillende
interpretaties mogelijk zijn.
»Geen officier der landmacht in Nederlandsch-Indië tot en met den ran"
van kolonel ingesloten, kan op non-activiteit worden gesteld dan om een
der volgende redenen", en dan geeft 6e. aan »Wanneer hij in Nederlandscli-
indie voor een raad van onderzoek behoort te worden geroepen."
Wanneer hij in Nederlandsch-Indië voor eenen raad van onderzoek wordt
geroepen dan wel voor den rechter terechtstaat."