396
lementairen aard, liet de Commissie dit punt vallen, waarna de
Kamer met op één na algemeene stemmen het eerste punt goed
gekeurde, waarbij dus uitgesproken werd: dat het Koninklijk besluit
van 21 Maart 1877 onwettig moet worden geacht.
Merkwaardig is, om hier op te merken, hoe een eenvoudig Ko
ninklijk besluit inbreuk wilde maken op de regeling van 1859,
vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur, en hoe dit Koninkljjk
besluit in strijd werd geacht met de gemaakte regeling, maar niet
minder merkwaardig zijn de woorden die bij die gelegenheid door
den Minister van Koloniën uitgesproken werden, nl. toen hij ver
klaarde dat geen redres ten gunste van den adressant mogelijk was,
omdat men alsdan in schier eindelooze quaestiën zoude worden
gewikkeld, welker billijke oplossing veelal ondoenlijk zou zijn.
De Regeering verklaart derhalve dus zelf, dat in tal van gevallen
de rechtsregelen zijn geschonden.
Voor die leden der Kamer, die hierover meer willen weten, mag
ik verwijzen naar een heele reeks van feiten, die bij 'ientallen met
naam en toenaam genoemd worden in De Nieuwe Courant van 25
November 1905. Neemt men van die feiten, Mijnheer de Voorzitter,
kennis, benevens van zooveel andere die in de verschillende jaar
gangen van het Indisch Militair Tijdschrift vermeld staan, dan krijgt
men een indruk hoe weinig stabiel de positie van den Indischen
officier geregeld is, hoe er telkens door allerlei willekeurige bepalingen
schade aan het rechtsgevoel van het Indische officierskorps werd
toegebracht, en valt het te begrijpen, dat er een algemeene drang
komt om bij het officierskorps hier te lande niet achter te staan
maar gelijk recht met hen te verkrijgen.
Mijnheer de Voorzitter! Bij een feit van recenten datum moet
ik, voordat ik van dit punt afstap, nog even stilstaan. Ik heb hier
op het oog de bevordering van den luitenant Christoffel tot kapitein.
Nu moet de Kamer mij goed begrijpen, dat ik in geen enkel op
zicht tegen een buitengewone belooning van dien zoo hoogst ver
dienstelijken officier van het Indische leger wensch op te komen.
Ik zou niet gaarne voor iemand willen onderdoen in het huldigen
van dien officier. En toch leverde die bevordering opnieuw en voor
de zooveelste maal bet bewijs, hoe wankelend het met de rechts
positie van den Indischen officier geschapen staat.
Een Koninklijk besluit was voldoende, om van den regel gesteld
bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 1859, af te wijken.
Do oyerwegingen die tot het Koninklijk besluit van 31 Juli 1906
no. 114 aanleiding gaven waren:
dat de eerste luitenant der infanterie van het leqer in Neder-
landsch-lndië Hans Christoffel zich te velde op zoo buitengewone wijze
heeft onderscheidendat het wenschelijk isden Gouverneur-Generaal
van Neder landsch-lndië in de gelegenheid te stellen, dien officier daar
voor een zeer buitengewone belooning toe te kennen;