400 kan onder meer daaromtrent toelichting vinden in het bekende werk „De Grondwet" van prof. Buys, die mededeelt, dat die bepaling gemaakt is „op den groei", dat m. a. w. daardoor mogelijk wordt gemaakt om alle onderwerpen, de koloniën betreffende, ook bij de wet te regelen, mits aan de voorwaarde is voldaan, dat „de behoefte daaraan bestaat". Wie beslist of er behoefte bestaat aan wettelijke regeling? Zal daarin de Regeering of de Volksvertegenwoordiging moeten beslissen Volgens de letter der wet zou ik meenen: de Regeering. Immers Thorbecke zeide reeds in 1850: „Wanneer het Gouver nement nu verklaart die behoefte niet in te zien, wat baat het dan, of de wereld ze wèl inziet? Een Gouvernement dus, dat het oude stelsel van het recht der Kroon ten aanzien van de koloniën is toegedaan, zal in den regel ontkennen, dat die behoefte bestaat en zonder medewerking van het Gouvernement kan er geen regeling tot stand worden gebracht." Mijnheer de Voorzitter! Zooals ik reeds opgemerkt heb, is dat volgens de letter juist, maar ik geloof toch, dat Thorbecke den invloed der Kamer indertijd wel wat heeft onderschat. Immers, de Kamer heeft het recht van initiatief, van amendement, van enquête en van interpellatie. Over de verschillende middelen waarover de Kamer beschikt om direct invloed uit te oefenen op het tot stand komen van een regeling door de wet, zal ik hier niet spreken, omdat in verband met het aanhangig wetsontwerp slechts een motie aan de orde is. Met een motie zal men echter den Minister niet kunnen dwingen om hetgeen in die motie staat uit gedrukt, op te volgen. De Regeering kan die motie naast zich neerleggen. Het is natuurlijk de bedoeling en naar ik hoop zullen de voorstellers dat ook in acht nemen om, als de motie wordt aangenomen, amendementen op het Regeeringsvoorstel in te dienen, maar dan is nog de vraag, of de Minister, die in casu misschien niet het standpunt der voorstellers inneemt, het wetsontwerp niet zal intrekken. Het vraagstuk van de wettelijke regeling van de rechtspositie van den Indischen officier is in parlementairen zin een teer onder werp, zoo iets als kraakporcelein, hetwelk men voorzichtig moet hanteeren. Ik zeg dat, niet om den Minister wijzer te maken in dit opzicht is de Minister te wijs dan dat van mijn zijde nog meer wijsheid kan worden aangebracht maar ik zeg het uitsluitend, omdat ik hoopjuist omdat de Regeering in deze zooveel sterker staat dan de Kamer, dat, indien de Regeering er niet in mocht slagen de Kamer te overtuigen, dat de regeling bij Koninklijk be sluit dient te worden gehandhaafd, de Minister zal toegeven aan den drang, welke in de motie is neergelegd. Volgens art. 31 van het Regeeringsreglement is de bevoegdheid tot wetgeving in de koloniën achtereenvolgens toegekendaan den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 426