401
Rijkswetgever door wetten, aan den Koning door Koninklijke be
sluiten en aan den Gouverneur-Generaal door ordonnantiënals
verzamelnaam wordt gebezigd„algemeene verordeningen".
In art. 42 van bet Regeeringsreglement wordt alleen gesproken
van „algemeene verordeningen," zoodat in dit opzicht geen bezwaar
kan bestaan om, wanneer door de Kamer werkelijk een uitspraak
wordt gedaan ten gunste van een wettelijke regeling, die woorden
te vervangen door „wetten".
Wat is tegen wettelijke regeling? De voorgaande spreker heeft
daaromtrent reeds een en ander in het midden gebracht. Hij heeft
in de eerste plaats aangehaald de woorden door den Minister Pahud
geschreven in de Memorie van Antwoord op het Yoorloopig Verslag
betreffende het ontwerp-Regeeringsreglement, nl. „dat de behoefte
aan een discretionnaire macht zich bezwaarlijk met een wettelijke
regeling laat overeenbrengen". Het is juist deze discretionnaire
macht, welke aanleiding heeft gegeven tot het conflict, want juist
om te ontkomen, zoo veel mogelijk, aan discretionnaire macht, zijn
uit den boezem van het leger veel stemmen opgegaan om de tot
dusverre gevolgde regeling te wijzigen.
De oud-Minister Baud heeft een parallel getrokken tusschen het
leger in Nederland en het leger in Nederlandsch-Indie en daarbij
gewezen op het verschil, als zoude het Indische leger „slechts voor
een gering deel uit 's lands kinderen" bestaan. Maar hierover heeft
de vorige spreker reeds voldoende gezegd en ik meen daarover dus
te kunnen zwijgen.
Dan is er nog als argument tegen regeling bij de wet aangevoerd,
dat de belangen der Indische officieren zich zouden verzetten tegen
de wettelijke regeling der pensioenen. Het was de heer Rochussen
die de vrees uitsprak, dat door wettelijke regeling de pensioenen
zouden verminderen. Ook dit argument is onjuist en werd toen
maals voldoende bestreden door den heer van Ploëvell.
Thans nog een laatste argument, gelegen in de meermalen ge
dane vraagwanneer men de positie van de Indische officieren
egelt bij de wet, is men dan niet gedwongen de positie van de
mbtenaren ook bij de wet te regelen? Ik voor mij geloof, dat de
onsequentie van het stelsel vordert, dat ook de positie van de
mbtenaren wettelijk behoort te worden geregeld.
De vraag is echter of dit mogelijk is, want te dien aanzien
bestaat tusschen de officieren en de ambtenaren een groot verschil.
Het leger vormt een hiërarchisch geheel, als het ware geïsoleerd
van andere takken van dienst, met een eigen rechtspraak etc., zoo
dat tegen het in het leven roepen van een wettelijke regeling van
de positie van de officieren niet het minste bezwaar zou zijn. Maar
tegenover de ambtenaren staat men geheel anders. Er is een groot
aantal ambtenaren in Indië, verdeeld over vele groote takken van
dienst, en elk van die diensttakken,heeft zijn bijzondere eischen en