406 spreker. Ik zou er tevens op willen aandringen, dat deze gelegen heid tot wijziging van art. 42 van het Regeeringsreglement werd aangegrepen om de positie van de Indische officieren bij de wet te regelen. Er zijn reeds zoo dikwijls schoone woorden gesproken over het Indische leger, ook in de Troonrede haast van ieder jaar wordt gewag gemaakt van de groote diensten die het Indische leger Ko ningin en vaderland bewijst. Thans is het oogenblik daar om deze schoone woorden door een daad te bevestigen. De heer van Deventer: Mijnheer de VoorzitterIk breng gaarne hulde aan de goede bedoelingen die bij de voorstellers van deze motie hebben voorgezeten. Volgens hun meening bestaat bij de Indische officieren ongerustheid omtrent hun positie en valt onder hen veel ontevredenheid waar te nemen. De voorstellers der motie zijn van oordeel, dat men verplicht is daaraan te gemoet te komen, en het middel dat zij daarvoor te baat willen nemen bestaat in de regeling bij de wet van de positie dier officieren. Ik zeg nogmaals: Ik breng hulde aan de goede bedoelingen die bij die geachte leden hebben voorgezeten, maar ik meen toch de vraag te mogen stellen: is het middel dat zij te baat willen nemen het juiste? Zou de wettelijke regeling van de rechtspositie der officieren nu werkelijk een panacée zijn tegen ontevredenheid onder de officieren en tegen ongerustheid ten aanzien van hun toekomst? Ik zou willen vragen: bestaat dan onder de Nederlandsche officieren zoo groote mate van tevredenheid? Komt het niet vaak voor, dat door Nederlandsche officieren ernstige klachten bij deze Kamer worden ingebracht? Als men eens een statistiek maakte van de klachten door Nederlandsche en door Indische officieren aan deze Kamer kenbaar gemaakt, zou dan die statistiek niet uitwijzen, dat het aantal klachten uit Nederland grooter is dan het aantal klachten uit Indië? Neen, ik geloof, dat de ontevredenheid die in het Nederlaudsch- Indische leger bestaat, op andere wijze, door andere middelen zal moeten worden bestreden en voorkomen dan door het te baat nemen van het hier aangeprezen middel. En ik beu daarin versterkt, nu ik meen te hebben opgemerkt, dat de geachte voorstellers van de motie in hun prijzenswaardigen ijver zeer eenzijdig zijn te werk gegaan. Dit is vooral uitgekomen toen de geachte afgevaardigde uit Steenwijk bij zijn toelichting van de door hem en ons geacht medelid ingediende motie, een beroep deed op eenige geschriften, waarin het standpunt, door hen ingenomen, werd bepleit, maar geen melding maakte van wat daartegen werd aangevoerd. Hij wees op de artikelen van de heeren Gooszen en van Dijk, maar hij wees niet op de zeker niet minder voortreffelijke en goed gedocumenteerde beschouwingen van andere zijde. Ik bedoel do verhandeling die is

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 432