412 Het is dan uitsluitend op grond van utiliteitsoverwegingen dat ik, nu de motie eenmaal aan de orde gesteld is, nu zij daar ligt, bet noodig acht er mun stem aan te geven. De zaken genomen zooals ze op dit oogenblik zijn, los van de toekomst, zijn er vele aanwijzingen, dat er inderdaad behoefte bestaat om te doen wat de voorstellers der motie beoogen. En het bezwaar wordt te lichter, nu de uitvoering hoogst eenvoudig zal wezen. Mij op dit standpunt plaatsende, kan ik niet de bezwaren die de heer vau Deventer in de toekomst ziet beamen. Ik zie niet in, dat wij ons op een gevaarlijken weg zouden begeven, gelijk de heer Nederburgh in zijn belangrijke brochure heeft uiteengezet, en dat wij, dezen stap doende, noodwendig nog vele andere stappen zouden moeten doen, dat wij ook zouden moeten overgaan tot de regeling van de positie van alle andere categorieën van Indische ambtenaren. Ik houd mij overtuigd, dat, als inderdaad Indië zich gaat ont wikkelen in den zin als de heer van Deventer en ik wenschen en indien het wijs bestuurd wordt, men in de toekomst niet die behoefte aan een wettelijke regeling van de positie van alle andere personen in '3 lands dienst, welke door hem wordt- gevreesd, zal gevoelen. In elk geval, geplaatst voor de vraag, of op dit oogenblik voor de categorie, waarvoor door de heeren Duymaer van Twist en van de Velde de regeling der positie bij de wet wordt gevraagd, deze noodig is, kan ik daarop geen ontkennend antwoord geven. Gronden daar voor ziju gedeeltelijk door de beide eerste sprekers in den breede uiteengezet; vooreerst een serie ethische gronden, waaraan ik even wel niet de waarde zou willen toekennen welke die sprekers daar aan hechten. De argumenten van practischen aard zijn daarentegen van grooter gewicht: de quaestie van de stabiliteit, die der ministerieele verant woordelijkheid, welke mijns inziens ten onrechte is uitgeschakeld door beide sprekers, en ten slotte het voornaamste dat de eerbied voor den rechtsregel door den tegenwoordigen toestand in beduidende mate is verzwakt, wat m. i. een der oorzaken is, dat de goede geest in het leger zoozeer is benadeeld. Ik wijs daarop, omdat naar mijn meening de geest van het korps Indische officieren iets is wat men niet kan brengen ouder de rubriek van uitsluitend koloniaal belang. En wanneer de heer van Deventer dan ook meent, dat men de regeling niet wettelijk zou mogen ma ken, omdat men zich dan gaat begeven buiten het kader sinds 1848 getrokken, omdat het niet betreft een financieele aangelegenheid of een uitsluitend koloniaal belang, dan behoeft dit bezwaar niet te wegen. Waarom er nu behoefte aan regeling op dit oogenblik bestaat? In de allervoornaamste plaats heeft die behoefte, voor mij althans, zich geopenbaard naar aanleiding van het gebeurde bij de bevorde ring van den kapitein Christoffel. Ook naar aanleiding van het betoog,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 438