418
verhinderen de koloniale wetgeving in eigen hand te concentreeren en den
plaatselijken wetgever niet onmai ht te slaan".
Een dergelijke concentratie in de hand van den Rijkswetgever zou
zeker niet overeenstemmen met de bedoeling van het voorschrift
van de Grondwet.
Bjj de totstandkoming van het tegenwoordige art. 61 van de
Grondwet is, zooals door meer dan één spreker herinnerd is, strijd
gevoerd door^ hen, die meenen, dat voor elk onderwerp van wet
geving ook in de koloniën behoefte bestaat aan regeling bij de
wet, zoolang die wet niet bestaat, maar dit beginsel is met be
wustheid niet aanvaard. Men heeft als den gewonen wetgever
voor de koloniën gewild den Koning, niet in overleg met de Staten-
Generaal, maar den Koning, gehoord den Raad van State. Eu prof.
Buys noemt het een werkelijke deugd van de Grondwet, dat men
niet geluisterd heeft naar de bewering van ben', die het tegenoverge
stelde stelsel voorstonden, met name ook Thorbecke.
De geachte afgevaardigde uit Breda, de heer Bogaardt heeft ge
zegd: Indië wordt zoo autocratisch geregeerd, en daarom bestaat er
daar veel meer nog dan hier behoefte aan vaststelling van re^elin^en
bij de wet.
Mijnheer de \oorzitter, het kan zijn dat de geachte afgevaardigde
uit Breda gelijk heeft, maar indien dit zijn stelsel is, dan staat dat
stelsel lijnieclit tegenover het stelsel dat in de Grondwet is neergelegd
en is zijn stelsel op dit oogenblik niet te aanvaarden.
Regeling van een onderwerp niet bij de wet, maar bij Koninklijk
besluit, den Raad van State gehoord, wil volstrekt niet zeggen dat
er geen wettelijke regeling is.
De geachte afgevaardigde uit Breda heeft herinnerd aan art. 31
van het Regeeringsreglement, waarin onderscheiden wordt tusschen
de drie soorten van algemeene verordeningen die kracht van wet
hebben in Indië, de wetten tot stand gekomen in overleg tusschen
den Koning en de Statcn-Generaal, de Koninklijke besluiten, gegeven
door den Koning na raadpleging van den Raad van State en de
koloniale oidonnanties 5 en nu is het algemeen kenmerk van die
drie soorten algemeene verordeningen, dat zij gelijkelijk binden.
Dier is niet sprake van een meerwaardige of'een minderwaardige
wet, maar zij binden alle gelijkelijk. Dit is het aan die drie soorten
van algemeene verorderingen gemeenschappelijke karakter.
Het is dan ook een groote dwaling om te meenen, dat de regeling
van eenig onderwerp bij de wet een meerwaardige regeling is dan
die van hetzelfde onderwerp bij Koninklijk besluit, gehoord den Raad
van State; reeds daarom een dwaling, omdat het beide malen de
Koning is die de wet geeft. Het is de Koning, den eenen keer na
overleg met de Staten-Generaal, de andere maal na de raadpleging
van den Raad van State, maar het is dezelfde Koning die öf de wet
geeft, of het besluit vaststelt.