420
Nu volgt die behoefte naar een vaststelling van die regeling bij
de wet, naar het mij voorkomt, niet uit den aard van de materie.
Bevordering en ontslag van ambtenaren is niet een onderwerp van
wetgeving par excellence, het is eerder een daad van de Uitvoe
rende Macht. Dat in art. 60 van de Grondwet bepaald is, dat de
officieren bij het Nederlandsche leger worden bevorderd, ontslagen
of op pensioen gesteld volgens regelen door de wet te stellen is niet
zoozeer op principieele gronden geschied, als wel om utiliteitsredenen,
zooals de geachte afgevaardigden die zich hieromtrent in historische
beschouwingen hebben begeven, hebben opgemerkt. Men heeft
aangevoerd, dat de militairen minder goed konden wegkomen in
burgerlijke betrekkingen, dat militairen meer te lijden hebben van
willekeurige handelingen van hun chefs enz. Welnu, dergelijke
overwegingen hebben er ook toe geleid om een wettelijke regeling
vast te stellen voor de positie van de Indische officieren; die wet
telijke regeling is echter niet geschied bij de wet maar bij Koninklijk
besluit, den Baad van State gehoord.
Nu heeft de geachte afgevaardigde uit Amsterdam, de heer van
Deventer, in dit verband een alleszins juiste opmerking gemaakt en
een duidelijk licht doen schijnen op deze zaak. Bevordering en
ontslag zijn naar hun aard daden van het uitvoerend gezag, meer
dan van wetgeving. Waarom wordt er prijs op gesteld, dat de
officieren van het Nederlandsche leger bun positie bij de wet geregeld
zien? Omdat dan wetgeving en uitvoering gescheiden zijn. Maar
juist hetzelfde geschiedt wanneer de positie der Indische officieren
geregeld is bij Koninklijk besluit, den Raad van State gehoord.
De uitvoerder van die regeling, de heer van Deventer heeft het
zeer te recht gezegd, is een andere dan degeen die de regelen stelt
voor de uitvoering. Daaruit volgt, dat de behoefte aan de regeling
van de positie van den Indischen officier bij de wet niet door den
aard van het onderwerp geëischt wordt en ook niet afgeleid kan
worden uit het feit, dat de positie der Nederlandsche officieren bij
wet is geregeld.
Het komt mij verder voor, dat door den heer van Deventer zeer
te recht is opgemerkt, dat die behoefte ook niet blijkt, wanneer men
nagaat voor welke onderwerpen die behoefte tot nog toe is erkend.
De geachte afgevaardigde uit Amsterdam heeft die onderwerpen met
name genoemd, ik kan mij dus hier zeer bekorten. Wanneer men
een overzicht maakt van de verschillende regelingen die voor de
koloniën bij de wet zijn tot stand gekomen, dan ziet men, dat die
onderwerpen zich beperken, behalve tot die welke in de Grondwet
of in het Regeerings-reglement zijn aangewezen voor regeling bij de
w et, tot het bekrachtigen van sommige handelingen van groot
financieel belang en tot het treffen van regelingen die een min of
meer internationaal karakter dragen, in zoover, dat zij ons met het
buitenland in contact brengen. Regeling der positie van een deel