424
om den inhoud niet te veroordeelen is. Het volgt de wet van 1851,
voor de officieren der landmacht voor zoover de eischen van het
Indisch leger het gedoogen.
Tegen de regeling zelf gaat geen klacht. Het komt mij voor,
dat de geachte afgevaardigde uit Leeuwarden dit wel wat veel
uit het oog heeft verloren, toen hij klaagde over den geest in
het officierenkorps in verband met de vaststelling der regeling bij
Koninklijk besluit. Er is niet één reden om aan te nemen dat
indien de regeling bij de wet was vastgesteld één artikel er anders
zou uitzien dan nu. Welnu, dan is het een dwaling te meenen
dat de geest van het officierenkorps geïnflueneerd wordt door de
vraag: wet of Koninklijk besluit. Dit is een onhoudbare redeneering.
De heer Thomson: Ik heb dit in verband gebracht met de quaestie
van Christoffel.
De heer Idenburg, Minister van Koloniën: Daar kom ik straks
op terug.
Mijnheer de Voorzitter! Men heeft die verschillende gevallen
aangehaald om te betoogen dat de regeling van de positie van de
Indische officieren leed aan gebrek aan stabiliteit. Ik zou mij bijna
ontslagen kunnen rekenen van de taak om de stabiliteit nader te
bespreken na de uitnemende wijze waarop dit is gedaan door den
heer van Deventer in navolging van den heer Nederburgh. Er is
inderdaad door den geachten afgevaardigde uit Amsterdam zeer
juist aangetoond, dat het aantal wijzigingen op zich zelf niet bewijst
dat een wet meer stabiel is dan een Koninklijk besluit.
Er zijn in de Pensioenwet voor de marine bijna even zooveel
wijzigingen als in het Koninklijk besluit voor de officieren van het
Indisch leger. Evenmin mag tot een gebrek aan stabiliteit besloten
worden wanneer men let op den aard van de wjjzigingen die zijn
aangebracht. Ik heb mij de moeite gegeven al die wijzigingen die
sedert 50 jaar zijn aangebracht een voor een na te gaan. Ik zal
den uitslag daarvan mededeelen. In het algemeen zijn het bijna
alle wijzigingen die verband houden met legerformatie en legeror-
ganisatie. De invoering van den generaalsrang bij den gei eeskundigen
dienst, art. 2, het uitsluiten van vreemdelingen van den kapiteinsrang
bij de vier hoofdwapens, art. 8.
Men vindt wijzigingen in verband met de plaatselijke en gewes
telijke staven (art. 16, 18); in verband met den generalen staf (art 17);
wijzigingen in verband met magazijndienst bij artillerie, genie en
militaire administratiewijziging ten behoeve van officieren van den
geneeskundigen dienst enz.
Yan algemeenen aard zijn de volgende wijzigingen.
Het vervallen van den in sommige gevallen geldenden eisch van
15 jaren dienst bij het Indisch leger om als non-actief-officier in een
voordracht tot bevordering te kunnen worden opgenomen.