428
Ik kan niet voldoende beoordeelen of deze uitspraak geheel juist
ismaar toch komt het mij voor, dat onder de vele officieren van
het Indische leger, die dan prijs stellen op een regeling hunner
positie bij de wet, er ook nog wel enkelen zijn zooals die er waren
onder de requestranten van 1868 en 1869, die requestreerden om
vaststelling der regeling hunner positie bij do wet, omdat zij meen
den, dat dan ook verhooging van traktement en vaststelling van
traktement bij de wet er het gevolg van zouden zijn. Met andere
woordenzonder te willen zeggen, dat dit verlangen is geboren
uit een waan, geloof ik toch inderdaad, dat dit verlangen niet altijd
heeft dat hechte fundament, dat het zou moeten hebben, wilden
wij er hier rekening mee mogen houden. Mogen houden.
De geachte afgevaardigde uit Amsterdam toch heeft het zoo te
recht gezegdregeling der positie van de Indische officieren bij de
wet zou een zaak zijn waaraan zeer groote consequenties verbonden
zouden wezen. Dit is bestreden door den geachten afgevaardigde
uit Leeuwarden, maar het komt mij voor, dat hier zeer zeker de
natuur sterker zou zijn dan de leer. Waarom
Wat zou de reden kunnen zijn, dat wij de positie der officieren
van het Indische leger bij de wet gingen regelen en niet bij Konink
lijk besluit? Dat zou niet anders kunnen zijn dan op grond van
deze overweging: dat die regeling beter is. Ik laat in het midden,
of ze vaster, of ze hooger is maarbeter zouden wij ze moeten
achten, anders zouden wij het niet moeten doen. Welnu, eens erkend
zijnde, dat een regeling bij de wet beter is, zullen alle ingezetenen
van Indië komen en zeggen: geef ons dat betere! De ambtenaren zul
len komen; de militairen beneden den rang van officier zullen komen
de menschen die met het. Burgerlijk Wetboek, met het Wetboek
van Rechtsvordering, met het strafrecht te maken hebben, zullen
komen en zeggenverlos ous van een wetgeving, die gij zelf zegt,
dat door een betere te vervangen is! Ik geloof, dat hier het
beginsel zal zuigen wanneer wij hier buiten bepaalde noodzaak die
behoefte erkennen, zullen wij ze ook moeten erkennen elders en
komen wij daarmee op een weg waarvoor ik de verantwoordelijkheid
niet zou kunnen dragen en waarop de Kamer de voorstellers der
motie niet zou kunnen volgen.
De geachte afgevaardigde uit Amsterdam heeft er te recht aan
herinnerd hoe op dit oogenblik reeds met zekerheid zou kunnen wor
den voorzegd, dat dit werk de krachten der Kamer zou te boven gaan.
Een van de jongste schrijvers over Indisch Staatsrecht, de heer
Kleintjes, schrijft daar ook over. Die schrijft, sprekende over de
quaestie van regeling bij de wet of bij Koninklijk besluit:
„Een der voornaamste redenen is wel geweest, dat toen ter tijde bij de
Volksvertegenwoordiging het gemis van bijzondere kennis der plaatselijke
gesteldheid in Indië en der daar bestaande belangen gevoeld werd en zij
dus vreesde tot een juist oordeel op koloniaal gebied niet in staat te zijn.