431
dat een regeling bij Koninklijk besluit, gehoord den Raad van State,
minder vastheid geven zou dan een regeling bij de wet. Zou hij
dit moeten toegeven, zoo zeide de Minister, dan kwam ieders positie
op losse schroeveii te staan, en zou van alle kanten naar wettelijke
regeling worden uitgezien. Zijn Excellentie vestigde daarbij de
aandacht op het feit. hoe bijv. het burgerlijk recht en het straf
recht bij Koninklijk besluit zijn vastgesteld.
Nu heb ik mij afgevraagd, of de conclusie die de Minister
hier trok, wel juist is en of de argumenten die hij aanvoerde om
tot zijn conclusie te geraken, klemmend kunnen genoemd worden.
Ik ben bij die overweging tot een ontkennend antwoord gekomen,
en wel hierom, omdat de Minister naar het mij voorkomt geen juist
onderscheid maakt tusschen een regeling van positie in algemeenen
zin en een van meer persoonlijken aard. Ik bedoel hiermede dit:
In Indië leeft een ieder ouder het burgerlijk recht, dat bij Koninklijk
besluit, gehoord den Raad van State, is vastgesteld. Ook de officier
heeft zich daaronder te schikken evenals dit ten aanzien van het
strafrecht het geval is, maar heeft de Minister ooit gehoord dat van
de zijde der officieren de vraag gekomen is om nu ook het burgerlijk
recht of het strafrecht bij de wet te regelen?
Neen, zoo staat het niet. Zij vragen alleen dat hun persoonlijke
positieom het zoo te noemen een regeling bij de wet zal krijgen.
Daarom behoeft er geen vrees te bestaan, dat men van alle kanten
bij de Regeering zal komen aandringen om ten opzichte van allerlei
zaken, de wet regelend te laten optreden.
Nog eens, de vraag is, om de positie van den Indischen officier,
als rechtspositie, te regelen bij de wet.
De Minister was dus veel te veel pessimist, toen hij al die groote
en ingrijpende gevolgen bij aanneming der motie de Kamer voor
oogen stelde.
Maar wanneer voor de officieren een regeling bij de wet wordt
gevraagd, zoo vroeg met den Minister ook de heer van Deventer,
waarom dan ook niet bij de wet geregeld de positie van de burgerlijke
ambtenaren, en die van de militairen beneden den rang van officier?
Daarop wil ik dit antwoorden, dat ook hier te lande de positie
van den burgerlijken ambtenaar en van den militair beneden den
rang van officier niet geregeld zijn, dit is wel het geval met de
positie van den officier. En 't is juist uit dien hoofde dat het Indische
officierskorps verzoekt om niet langer achtergesteld te worden bij
de kameraden in Nederland, een ten-achterstelling nog eens die
hierin ligt, dat de Nederlandsche officier een regeling zijner positie
bij de wet heeft en de Indische officier een bij Koninklijk besluit.
In de tweede plaats nog iets over hetgeen de Minister zeide,
over de vraag of er behoefte bestaat aan een regeling bij de wet.
Met tal van voorbeelden heb ik gisteren aangetoond, dat die behoefte
bestaat. Ik heb er op gewezen, dat alle stabiliteit gemist wordt.
I. .M. T. 1909 oa