- 432 De Minister heeft toen hij dit punt besprak, de juistheid der door mij genoemde feiten niet ontkend, maar mij er alleen op gewezen, dat ik er het juiste licht niet op heb laten vallen. Maar liet de Minister dan het juiste licht schijnen? Dat meen ik te moeteu betwijfelen en ik zal probeeren den Minister daarvan te overtuigen. Mijnheer de Voorzitter! Het ligt niet in mijn bedoeling al de voorbeelden die ik gisteren ter illustratie ontwikkelde, nogmaals de revue te laten passeeren. Op slechts een enkele zij het mij vergund nogmaals de aandacht van den Minister en de Kamer te vestigen en daarbij zal ik dan aantoonen dat de Minister in zijn opvattingen niet juist was. Gelijk de Kamer zich herinneren zal, heb ik gisteren gesproken over art. 5 van het Koninklijk besluit vau 1859. Dit artikel stelt vast, welke de eischen zijn die voor bevordering gesteld moeten worden. In art. 5 nu worden geen andere eischen genoemd, dan onberispelijk gedrag, genoegzame dienstijver, vereischte kunde en geschiktheid voor een hoogeren rang. Meer wordt er niet genoemd. Voegt men daaraan nu iets toe, dan komt men natuurlijk in strijd met de regeling. En dit deed men in 1877/81, toen bepaald werd, dat artikel 5 zoo moest worden opgevat, dat een 2de luitenant 2 jaar moest gediend hebben voor hij den rang van lste-luitenant kon bereiken en voor een officier 8 jaar moest gesteld worden voordat hij tot kapitein kon worden bevorderd. Wat men toen deed, was ten eenenmale in strijd met de bestaande voorschriften. Hu betoogde de Minister gisteren, dat ik op deze aanvulling van artikel 5 een verkeerd licht liet vallen, want dat het ook hier te lande niet anders is, zoodat wat men in Iudië deed, de gewone wetsinterpretatie is. Maar, Mijnheer de Voorzitter! Dit is zoo hier te lande niet. De Minister heeft op dit punt geen gelijk, want juist integendeel wordt met een zekere angstvalligheid, b. v. bij de marine, elke vacature onmiddellijk aangevuld. In hetzelfde besluit, waarbij een plaats voor een hoogere rang openkomt, wordt tevens diegene bevorderd die voor een bevordering aan de beurt is. En bij het. leger is dit niet anders. Wel komt het nu en dan voor, dat een vacature enkele maanden openblijft, maar dan zijn er ook omstandigheden die dit noodig maken. Doch wie heeft nu ooit gehoord, of wie acht het zelfs maar aannemelijk dat, wanneer de wet voorschrijft dat alleen op dienstij ver, gedrag en geschiktheid mag gelet worden, men dit zoo interpreteert, dat daaraan de beteekenis wordt gegeven, dat men twee jaar in den rang van 2de-luitenant moet gediend hebben om lste-luitenant te worden en 8 jaar offiicier moet zijn om tot kapitein bevorderd te worden Zoo iets kan hier te lande niet gebeuren, maar in Indië wel. De Minister mag zulk een interpretatie niet goed praten en als de Minister nu meent, dat een gelijke interpretatie als in Indië

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 458