437
leger, omdat dit in zulke bijzondere omstandigheden verkeert en
voor een groot deel in oorlogstoestand is.
Den Minister en den heer van Deventer hoorende zou men
meenen, dat de regeling van een positie bij Koninklijk besluit
een ideaal is. terwijl zij m. i. ook voor Indië niet anders is dan
een noodzakelijk kwaad, in het leven geroepen en in stand gehou
den door de vroegere en tegenwoordige toestanden in Nederlandsch-
Indië. Maar noch de Minister, noch de heer van Deventer zullen
tegenspreken dat bij de ontwikkeling van de toestanden in Indië
in de toekomst, zij het wellicht een verre toekomst, de regeling
bij de wet ook den voorrang zal moeten hebben boven de regeling
bij Koninklijk besluit, zooals het in ons land het geval is. Ik
vrees niet dat de regeling van de positie van de officieren bij de wet
zou ten gevolge hebben een stroom van wettelijke voorzieningen in deze
Kamer, in de eerste plaats ciaarom niet, omdat ik niet geloof', dat
van deze Kamer het initiatief zou uitgaan, en in de tweede plaats
niet, omdat na hetgeen wij gisteren van den Minister van Koloniën
hebben gehoord, van de Regeering in deze ook geen initiatief te
wachten is maar mochten eventueel te veel regelingen bij de wet
aan de Kamer worden voorgesteld, dan heeft de Kamer toch nog
het recht dit af te wijzen. Ik vorg er dit nog bij, dat er ru. i.
geen materie is voor indië, die zoo gemakkelijk bij de wet is te
regelen dau juist die van de positie van de officieren, ten eerste
omdat er al een regeling bij Koninklijk besluit is die al jarenlang
heeft gewerkt, in de tweede plaats omdat in Nederland een wet-
relijke regeling van de positie der officieren reeds jaren bestaat en
omdat ten slotte de regeling van de positie der officieren in Indië
van die der officieren in Nederland zóó weinig zal verschillen, afge
scheiden van de verschillende omstandigheden voor Indië, dat
het voor de Kamer geen al te bezwarende zaak zal zijn om die
wettelijke regeling af te handelen.
Het door den Minister en den heer van Deventer zoo voorop
gesteld bezwaar weegt bij mij niet zoo zeer. Ik zal niet ontkennen
dat er eenig bezwaar bestaat, maar het weegt niet op tegen mijn
voorliefde voor een regeling bij de wet van de positie van het
officierenkorps. Ik hoop dan ook, dat de Kamer zich niet zal
plaatsen op het standpunt van den Minister, maar met groote
meerderheid de motie der heeren Duymaer van Twist en van de
Velde zal aannemen.
De heer BogaardtMijnheer de Voorzitter! Ik wensch mij
op de eerste plaats aan te sluiten bij de hulde door den eersten
geachten spreker aan den Minister gebracht voor het heldere
betoog, dat deze bewindsman op de hem zoo eigen wijze heeft
geleverdmaar hoe klemmend het betoog van den Minister ook
was, het heeft mij niet kunnen overtuigen. Na hetgeen de beide