- 438 vorige geachte sprekers te dien aanzien in het midden hebben gebracht, kan ik mij bekorten en mij tot het bespreken van enkele punten bepalen. De Minister heeft gisteren in zijn rede medegedeeld, dat de geschiedenis van art. 61 der Grondwet leert, dat als regel de koloniale wetgever moet optreden, dus de Koning in raadpleging met den Raad van State. Zoo wil het onze Grondwet. En de Minister voegde daaraan toe„de heer Bogaardt moge het auto cratisch noemen, maar zijn stelsel staat wel degelijk tegenover dat der Grondwet". Ik heb geenszins betoogd, dat de autocratie samenhangt met de regeling van verschillende onderwerpen door den kolonialen wetgever, integendeel, het autocratisch bewind in Indië hangt af uitsluitend vau het stelsel van het bestuur in Indië zelf. Ware het mogelijk dit autocratische element uit het stelsel vau bestuur te lichten, ik zou mij geenszins kanten tegen het denkbeeld, om de regeling van allerlei onderwerpen die thans dooi den Nederlandschen wetgever worden geregeld, over te laten aan den kolonialen wetgever. De Minister heeft het doen voorkomem, alsof er sprake van was, dat de Indische officiereu aan minderwaardige regelen zouden zijn onderworpen door de regeling hunner positie bij Koninklijk besluit. Het hangt er maar van af, Mijnheer de Voorzitter, wat men ouder „minderwaardig" verstaat. Formeel is een regeling bij Ko ninklijk besluit zeker niet minderwaardig bij een regeling door de wet, maar men staat er anders voor, wanneer men de zaak beziet uit een oogpunt van wetgeving. Men zal moeten toestemmen, dat een wet meerdere waarborgen biedt in het algemeen dan een .voninklijk besluit. De Minister heeft in dit verband gezegd, dat de rechtspositie van alle Indische ingezetenen alsdan minderwaardig zou zijn dan van de Nederlandsche. Daarvan is natuurlijk geen sprake; deze vergelijking gaat absoluut niet op. De regeling der positie van de ambtenaren in Nederland is even min bij de wet geregeld, maar het verschil bij vergelijking met Indië bestaat hierin, dat de positie der officieren in Nederland wèl die der officieren in Indië niet bij de wet is geregeld. Verder heef'c de Minister gesteund de meening van den heer van Deventer, dat de wettelijke regeling der positie van de Neder- landsche officieren gemotiveerd wordt door de wenschelijkheid eener scheiding tusschen den maker en den toepasser. Ik zou echter hiertegenover willen vragen, of die scheiding dan niet gemaakt wordt, wanneer de positie in plaats van bij Konink lijk besluit, geregeld was door de wet. Het verschil is alleen hierin gelegen, dat door regeling bij de wet meerdere waarborgen worden geleverd, dus in het voordeel dei- regeling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 464