440 Dit zou op zich zelf geen reden zijn om voor een enkele zaak een andere regeling te wenschen, mits, gelijk ik in den aanvang reeds aantoonde, ook in het stelsel van bestuur in Indië zelf wijziging werd gebracht. Of dat nu in de naaste toekomst kan gebeuren, ook naar aan leiding van de bekende wetsontwerpen die nog in voorbehandeling zijn, op deze vraag kan ik op het oogenblik geen bevestigend antwoord geven. Zoolang dan ook het stelsel van bestuur in Indië ongewijzigd is, kan ik, hoe gaarne ik dit anders zou wenschen, niet mededoen met het streven van het verplaatsen van het zwaartepunt van het gezag van het Plein naar Buitenzorgtot zoolang moeten aan een regeling van zoo bijzonder karakter als die van de positie der Indische offi cieren de noodige waarborgen worden verschaft Ik ben, zooals ik in den aanvang van mijn rede reeds mededeelde, niet overtuigd door het betoog van den Minister. De motie, door den heer Duymaer van Twist voorgesteld, blijft gehandhaafd. Bij mij doet zich nu de vraag voor, welke de consequentie zal wezen, wanneer die motie wordt verworpen. Zou dan binnen afzienbaren tijd of voorgoed in deze quaestie een beslissing omtrent de princi- pieele vraag zijn genomen? Als dat het geval zou zijn, zou ik dat ten zeerste betreuren. Ik zou daarom in dit verband de vraag aan den Minister willen stellen of hij bereid zou zijn, zooals is geschied in 184S, ter voorbereiding van de regeling der rechts positie van den Nederlandschen officier bij de wet een commissie te benoemen om deze quaestie nog eens nader onder de oogen te zien. Bij mij bestaat twijfel of die commissie zal moeten zijn een Nederlandsche commissie dan wel een Indische commissie. Een Indische commissie zou zeker dit voordeel hebben, dat zij zou kunnen worden gevormd uit manneu uit de practijk. In die commissie zullen dan zeer zeker hoogst bekwame lieden zitting kunnen nemen, maar hiertegenover staat, dat er in Nederland op dit oogenblik veel meer dan in Indië officieren zijn, die in Indischen dienst zijn geweest en die over evenveel kundigheden beschikken als de Indische officier. In dit verband zou het, naar mij voorkomt, de voorkeur verdienen hier in Nederland een Staatscommissie te benoemen om deze zaak nader te bezien. Het is wel geen aangename wijze om tot een beslissing te komen, maar indien het gevaar mocht bestaan, dat door de stemming die in deze Kamer heerscht, doordat wellicht verscheiden leden onder de bekoring zijn geraakt van het heldere betoog des Ministers, de motie zou worden verworpen, dan zou ik er de voorkeur aan geven, dat de beslissing werd uitgesteld, en aan een commissie werd opgedragen om dit vraagstuk nader te bestudeeren. De heer van DeventerMijnheer de VoorzitterZooals de Minister van Koloniën zich gisteren uitdrukte, zijn de argumenten over deze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 466