452 lijke zaken. Regelingen in algemeenen zin, en daaronder verstond hij vaststelling van een Burgerlijk Wetboek en een Strafwetboek, kunnen zonder bezwaar bij Kon. besluit worden getroffendaaren tegen regelingen van persoonlijke zaken eischen vaststelling bij de wet. Ik heb het betoog niet begrepen en nu ik het geresumeerd in mijn aanteekeningen voor mij zie ontgaat mij de strekking nog steeds. Het komt mij voor, dat vaststelling van een Burgerlijk Wetboek veel omvattender is en veel dieper ingrijpt in het leven van alle ingezetenen, dan de regeling van de bevordering en het ontslag van een betrekkelijk klein korps landsdienaren. Mij ontgaat inderdaad de strekking van deze opmerkingen. De heer Verbey heeft op welsprekende wijze over die meerdere onvastheid gesproken, maar hij houde mij ten goede: in zijn betoog, gelijk in dat van den heer Bogaardt, van den heer Duymaer van Twist en van den heer Thomson hoort men uitsluitend theoretische beschouwingen, die bekend waren aan den grondwetgever, maar die den grondwet gever niet weerhouden hebben om als normalen wetgever voor Indië te nemen den Koning, den Raad van State gehoord. Er is nog zeer veel op welsprekende wijze in het midden gebracht, maar ik kan dit alles terugbrengen tot het beroep door de voor standers der motie gedaan op den geest in het leger en het verlangen der officier. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb gisteren reeds opgemerkt, dat men in gebreke is gebleven om aan te toonen zelfs een vermoeden van verband tusschen den beweerden min gunstigen geest in het leger en het feit dat deze regeling is vastgesteld niet bij de wet, doch bij Koninklijk besluit. En indien er werkelijk eenig verband is, dan ben ik overtuigd de gezonde zin van het Indische leger staat mij daarvoor borg dat die min goede geest zal verbeteren door kennisneming van deze debattendan zal het leger ziendat het ten onrechte zich gekrenkt heeft geachtdat zijn regeling niet is vastgesteld hij de wetmaar hij Koninklijk besluitdat het niet is achtergesteld bij zijn Nederlandsclie kameraden. Maar ik ontken twee zaken. Ik ontkendat de geest in het leger slecht is. Ik weet, dat er officieren zijn die klagen over de behandeling welke zij ondervindendat komt in elk leger voor. Ik weet, dat er begeerd wordt verhooging van traktement. Ik hoop binnen betrekkelijk korten tijd de Kamer in de gelegenheid te stellen aan billijke eischen te dezen opzichte te voldoen. Maar ik weet niet, dat er een slechte geest zou zijn in het leger. Het tweede is dat ik ontken, dat indien een min goede geest mocht bestaandeze gewekt ivordt doordat de Regeling niet is vast gesteld bij de iret. Daarvoor heb ik een negatief bewijs. Indien men de voorstanders van deze motie hoort, indien men de betoogen hier gehouden heeft gevolgd, zou men zeggenhet geldt hier een quaestie, welke het Indisch Officierskorps reeds 50 jaren heeft doen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 478