463 De aanlokkelijkheid nan het staatsambt in Sndië. Verbetering uan het 3anaansche Element in het 3nd.-heger, In het Soerab. Handelsblad schrijft iemand, naar aanleiding van het toenemend te kort aan ambtenaren en de reeds aangeprezen genees middelen, dat de onzekerheid der toekomst in verband met het geheime beoordeelingsstelsel de jongelui meer en meer weerhoudt als't ware „een greep in het duister" te doen. Heeft een landsdienaar van een universitaire opleiding, die pas zijn loopbaan begint, b.v. eenige eigenaardige maar geen slechte opvattingen van zijn taak, welke niet in den smaak vallen van zijne superieuren, en daardoor dikwijls oorzaak zijn van ernstige wrijvingen inden dage- lijkschen dienst, dan wordt hij in zijne conduite geheimzinnig gesigna leerd alsongeschikt voor bevordering. Ontslagen wordt hij niet, doch zijn kans op eventueele promotie is dan zoo miniem, dat hij op lateren leeftijd gekomen, de alleronaange naamste ondervinding moet opdoen, dat zijn jongere ambtgenooten hem één voor één netjes over het hoofd marcheeren. Mijns inziens mogen zulke omstandigheden niet bestaan in een goed beheerde Overzeesche bezitting. Een verbetering hierin te brengen is niet moeilijk. De dienstchef. een man meestal van rijpe en menschelijke levensop vattingen, behoort zoo'n „afmakings-quaestie" persoonlijk en ter plaatse onpartijdig te onderzoeken en de schuldige te straffen, opdat onderge schikten niet in de stellige meening behoeven te verkeeren, dat van de directe chefs hun leven en welzijn heelemaal afhangt. Dat nu weerhoudt werkelijk knappe, veelbelovende, bestudeerde jonge lieden, die eenigszins onafhankelijke ideëen hebben, eene plaats in te ne men aan de staatsruif. Het Indisch gouvernement staat in dit opzicht bij hen in een vrij kwaden reuk. 't Gevolg hiervan is, dat zij in het particuliere hun geluk gaan zoeken en de Begeering blijft intusschen verstoken van anders zoo uitmuntende werkkrachten. In de Engelsche en Fransche zoowel als andere koloniën vindt men vorenbeschreven toestanden niet, welke men in de Hollandsche koloniën wel aantreft. Na al dat geschrijf in de dagbladen over het nijpend gebrek aan ambtenaren, dient onze Begeoring nu eens flink in te grijpen, en dan zal waarschijnlijk het „tekort" tot het allergeringste worden beperkt. De staat moet nu eens inziendat hij als werkgever het waardigheidsstand punt zijner dienarenieder in zijn eigen ranghoog weet te houdenopdat een iegelijkdie een gouvernementsambt ambieert niet door vrees voor wille keurige beoordeeling daarvan wordt ajgeschrikt: integendeel men zal 't dan als een eer beschouwen, den lande te kunnen dienen. Over dit onderwerp, dat in den laatsten tijd reeds heel wat pennen in beweging heeft gebracht, is, naar men weet, in de jongste bijeenkomst van de Vereeniging tot Beoefening der krijgswetenschap een hoogst belangrijke lezing gehouden door den eersten luitenant dor infanterie J. C. Gratama. Aldus vangt een verslaggever aan in het Bat. Nieuwsblad, die daarop een overzicht van de lezing geeft. We zullen die binnenkort wel in I. M. T. 1909 30

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 489