490
Zulks is hoofdzakelijk een gevolg van een beoordeelingssysteem,
dat niet alleen den korpscommandanten een overwegenden in
vloed toekent op de beoodeerling, maar ook op het toekennen
van de geschiktheid voor hoogeren rang. Zooveel hoofden, zooveel
zinnen. En sluipt door toegevendheid of kortzichtigheid een
minderwaardige door de mazen van het net, dan heeft dit
menigmaal tengevolge dat anderen worden doorgelaten, omdat
ze toch zeker niet minder zijn dan die eene. Zoodra men gaat
vergelijken, komt men tot dergelijke betreurenswaardige uit
komsten. Waar ook de hierbedoelde minderwaardige hoofdoffi
cieren weder geroepen worden om te oordeelen over de ge
schiktheid van kapiteins, heeft elke misgreep bedenkelijke
gevolgen, welke nog lang kunnen nawerken. Alle middelen,
welke kunnen strekken om te voorkomen, dat ongeschikte
elementen dan hoofdofficiersrang bereiken, zijn dan ook aan
dachtige overweging waard. Hoe hierbij in de eerste plaats
moet worden gedacht aan eene ingrijpende wijziging van het
reeds sinds lange jaren gehuldigde systeem van beoordeeling,
stelde ik reeds op den voorgrond. Dat een dergelijke wijziging
mij ook om andere reden hoogst gewenscht voorkomt, zal voor
den aandachtigen lezer van mijn betoog tegen eene vergelijkende
beoordeeling wel geen geheim meer zijn. Het was dan ook
met buitengewone belangstelling, dat ik kennis nam van de in
ons tijdschrift verschenen studie: „Is onze wijze van beoor-
deelen wel practisch en juist?" (blz. 1188, jaargang 1908).
Hoewel spoedig tot de overtuiging gekomen, dat de opvatting
van den geachten schrijver lijnrecht tegenover de mijne staat,
acht ik het toch een voorrecht van zijne studie gebruik te
kunnen maken om de onhoudbaarheid van het geldende stelsel
van beoordeeling scherp te doen uitkomen. Ook hij wil ver
andering, maar in de richting van het bestaande, wat in 't
algemeen zeker aanbeveling verdient, doch een enkele maal het
bezwaar heeft, dat men voortbouwt op ondeugdelijke grondslagen.
Zoo hier. Elk voorschrift, dat bepaalt hoe men tot in kleinig
heden het karakter, de capaciteiten en zelfs het doen en laten
van den officier, als militair en als mensch, moet beschrijven
acht ik ondeugdelijk en onbruikbaar.
In 't algemeen genomen staat de eene mensch niet hoog