- 520 dat het buitenpaard alleen het werk doet, waardoor tevens de wending te klein zou worden. Punt 16. Uitwijken van het V.H. paard. Waar moet deze karwatshulp worden aangebracht? De genoemde R zijde is niet bepaald genoeg; be staat deze hulp in het aantikken met de ontrolde karwats Dit punt had vervolledigd kunnen worden, door op te geven wat gedaan moet worden als het paard zijn achterhand naar buiten of naar binnen draait, of in zijn geheel naar buiten of naar binnen dringt, daar deze gevallen de plaats° bepalen waar de hulp moet worden aangebracht, terwijl zij tevens "epaard moeten gaan met een naar binnen leidende hulp van den hand teugel. Als dus het geheele paard te veel naar buiten dringt, zoo is een naar binnen leidende werking van den handteugel noodig, gepaard gaande met een aantikken der ontrolde karwats aan de buitenzijde vlak achter den singel; wijkt de achterhand alleen uit naar buiten, zoo is de laatst genoemde hulp met de karwats reeds vo'doende; dringt het paard met de voorhand naar buiten, zoo is een naar binnen leidende hulp met den handteugel voldoende, zoo noodig nadruk bijgezet door de karwatshulp op den buitenschouder of voor den singel; het groote bezwaar is echter de naar binnen leidende hulp met den handteuvel goed uit te voeren en meteen de karwatshulp toe te passen, waardoor de teugelhulp zal bestaan uit een verkorten van den handteugel en het daarna toepassen van de karwatshulp. 19. Teugelhulpen mogen nimmer in rukken ontaardenen de bestraffing mag niet ontaarden in slaandoch slechts bestaan in twee elkaar snel opvolgende slagen En wat te doen als het paard dan nog niet gehoorzaamt? De theorie is heel mooi, de practijk echter anders. Waren de paarden ideaal afgericht en door ideale ruiters bereden, zoo zouden zelfs deze straffen niet noodig zijn; hoe onrijkunstig het ook moge klinken, toch geloof ik dat ieder Batterij- en Sectiecommandant liever ziet dat de stukrijders een door gaande bespanning met rukken in den mond tot staan brengen, dan dat zij aan den horizon verdwijnen, gevaar opleverende voor zichzelven zoowel als voor hun omgeving; en tevens is het beter, dat het paard zelfs door die wijze van handelen, zijn meester voelt, dan dat het dnor lauwe en Jan Salie hulpen in zijn doorgaan niet het minst wordt belemmerd. Evenzoo het maximum van 2 zegge twee slagen is te weinig en in kritieke oogenblikken moet den stukrijders een flink gebruik van de karwats niet verboden worden; waar echter met klem tegen opgetreden moet worden, is het onredelijk en onbillijk gebruik er van en door een zeer zorgvuldige rijopleiding moet den ruiter geleerd worden, wan neer hij van zwaardere straffen en hulpen mag gebruik makeneen paard moet voor hem geen machine zijn, ma.ar een redelijk wezen. Au is het misschien gevaarlijk om dit alles in het reglement °P te nemen, doch ondienstig is het niet er op te wijzen en niemand mag het den stukrijder kwalijk nemen, dat deze zijn span door „met oordeel rukken" tot staan brengt. Streng moet er echter tegen gewaakt worden, dat rukken en slaan een gewoonte wordt, en het moet dus tot de uit zonderingen blijven behooren. Punt 20. Het met te lange beugels rijden is zeker een nadeel, echter brengt de vorm van onze troepenzadels mede dat men er met langere beugels op moet rijden dan dit bij het Engelsche zadel het geval is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 546