De Duïtscfie Keizerparade ie Siraaisburg en tïïeiz en de grooie
parade ie Parijs.
525
uitlekte, wat ons echter onmogelijk schijnt. En nog aannemende dat
zulks mogelijk ware, dan zouden voor die 200000 man 300000 tonnen-
maat scheepsruimte noodig zijn, dus met inbegrip van ruimte voor kolen,
machines enz, rond een scheepsmacht 500000 ton metende.
Een gemobiliseerd legerkorps telt 40000 menschen, 14000 paarden en
2400 voertuigen; voor 200000 man zou men dan moeten rekenen op
70000 paarden en 12000 voertuigen waarvoor rond 380000 ton scheeps
ruimte benoodigd is, dus te zamen met die voor de 200000 man
900000 ton. Een talrijke scheepsmacht zou dus benoodigd zijn om hei^
landingsleger over te brengen, en toch beweert L. Roberts dat zulks zou
kunnen geschieden zonder dat Engeland er iets van vernam.
Een eerste vereischte voor een troepentransport is dat de eigen vloot
volkomen meester is van de zee, waartoe zij de vijandelijke vloot moet
geslagen en vernietigd hebben en de oorlogshavens moeten gevrijwaard
zijn voor aanvallen van schepen die nog in staat zijn om slag te leveren.
Eigenlijk dus zou in het onderhavige geval de reusachtige Engelscbe
vloot in de Noord-Zee daaruit geheel verdwenen moeten zijn.
Aan L. Roberts om de mogelijkheid hiervan aan te toonen, wij zijn
er niet toe in staat.
(c). I. R. A. F. 1909.
Wanneer we, in aansluiting met het artikeltje „alleen drill 1", voor
komende in No. 10 jaargang 1908, nog eenige Fransche critiek be
schouwen over de Keizerparade, dan moet het opvallen, dat wel-is-waar
veel waardeerends over het Duitsche Leger gezegd wordt, doch als tegen
wicht dadelijk weer eenige minder goede eigenschappen op den voorgrond
worden gebracht, terwijl het Fransche Leger tegelijkertijd in de hoogte
wordt gestoken en hoedanigheden worden toegekend, die, naar de Fran
sche critici beweren, tevergeefs gezocht moeten worden bij het Germaansche
Leger.
Helaas! Helaas! Voor een aandachtig lezer spreekt er uit die Fransche
critiek gevoel van onmacht, naijver en van minderwaardigheid; en al
is ook uit den Marokkaanscben krijg ten duidelijkste gebleken, dat
dapperheid, voortvarendheid en zelfopoffering de Fransche vanen nog
niet hebben verlaten, men zal toch moeten toestemmen, dat, wat orga
nisatie, strijdvaardigheid en krijgstucht betreft, het Duitsche Leger hooger
staat. De oude roemrijke traditie van weleer speelt hen nog parten en
nimmer willen ze bekennen, dat het Fransche Leger nu zoo heel veel
slechter zou zijn dan het Duitsche, ja, eigenlijk zijn ze het er over eens,
dat in sommige opzichten het Fransche beter is.
Lazen we niet reeds, dat een Fransch officier in de „Éclair" te
kennen gaf, dat de Fransche officieren en soldaten nog grooter kunste
naars zijn dan deze Duitsche ledepoppen, kunstenaars met wie een nog
schooner concert te geven ware! Spreekt hieruit niet een weinig
naijver?"
De bekende militaire schrijver, luitenant Rousset, die door de „Gaulois"