540
zelden of nooit een zoo fel mogelijk doorgezetten aanval gedaan hebben,
hetgeen toch uit de uiterst geringe verliezen der Japansehe torpedovloot
is gebleken.
Overgaande tot de bespreking van de bovengenoemde hoofdtaak onzer
zeemacht, gaat de luit. t/z Gooszen na, in hoever een torpedovloot in
staat zou zijn een vijandelijke vloot het binnendringen in onzen archipel
te belemmeren. Het vooraf opsporen en vernietigen van de torpedovloot
wordt door hem voor den vijand onnoodig geacht, zoodat deze gerekend
wordt vergezeld van transportvloot met landingsleger te verschijnen.
Tot bescherming van die transportvloot wordt intusschen een zeer sterke
macht noodig geoordeeld: slagschepen, kruisers, zoo noodig hulpkruisers
en een zoodanige hoeveelheid jagers, dat zij in staat zijn de geheele vloot
te omringen.
Aannemend een transportvloot van b. v. 50 schepen, dient men zich
wel een geduchte armada voor te stellen, om afdoende bescherming te
verleenen tegen nachtelijke aanvallen van een 36 tal vtugge torpedojagers.
Wanneer men bedenkt, hoe uitgebreid het oppervlak is, dat door de
vijandelijke vloot wordt ingenomen, dan mag men met vrij groote zeker
heid aannemen, dat, wanneer zij over dag in 't zicht onzer torpedovloot
is gekomen, deze er wel degelijk genoeg voeling mee zal kunnen hou
den om 's nachts tot den aanval over te kunnen gaan.
Dicht op elkaar varen is 's nachts voor de transportvaartuigen met
hun niet daaraan gewende bemanningen niet mogelijk, vooral niet wan
neer met gedoofde lichten gevaren wordt. Een afstand van voorsteven
tot voorsteven van 500 M. is dan ook zeker zeer weinig gerekend. Vaart
de vloot in twee kolonnes, dan beslaat zij dus een lengte van y X 500
M. 12500 M, terwijl deze vloot aan beide zijden beschermd moet zijn.
Vaart de vloot in meerdere kolonnes, dan dient de afstand tusschen de
schepen grooter genomen te worden en komt men dus weinig of niet
voordeeliger uit. Waarlijk, het net om deze vloot moet zeer nauw en
goed gespannen zijn, wanneer het niet een aantal jagers mogelijk zal
blijken tusschen de mazen door te sluipen. En is hun dit gelukt, dan
is de transportvloot verloren; de vijandelijke oorlogsschepen kunnen niet
meer op hen vuren, aangezien zij meer kans zouden hebben hun eigen
troepenschepen dan onze jagers te treffen.
Men moet wel een zeldzame mate van brutaliteit en geluk bij den
vijand en een even groote mate van pech en van gebrek aan durf bij de
verdedigers veronderstellen, wanneer een transportvloot, op de wijze als
door den luit. t/z Gooszen aangegeven, veilig overkomt. Zeer waarschijn
lijk zal dan ook eerst getracht worden de verdedigende vloot onschade
lijk te maken.
Behalve dat dit voor de verdedigers het door den luit t/z Gooszen
genoemde doel „tijdwinnen" beteekenf, staat de aanvaller nu nog voor de
vraag, hoe hij ouze torpedovaartuigen moet vinden, en als deze zich, wat
aangewezen is, voor het meerendeel te Soerabaia ophoudeD, hoe hij hen
vernietigen moet.
Hadden wij een artillerievloot, met als hoofdbestanddeel kleine pant
serschepen, dan zou er bij den luit. t/z Gooszen geen vrees bestaan, dat
een vijand dadelijk zijn transportvloot medebracht.
De kleine pantserschepen zijn in het opstel van den luit. t/z Gooszen
zeer vaag omschreven. Men kan er alleen uit lezen, dat zij voorzien