55S
vuldig belast zijn geweest, hunne meening gevraagd en de in antwoord
daarop hem medegedeelde schriftelijke adviezen bij zijne nota van ver
weer overgelegd.
Aan deze adviezen wordt het volgende ontleend.
1. C. F. H. Xückermakn, majoor der genie, oud-adjudant van de le
gercommandanten, de generaals de Brdyx en Boetje, schrijft in dato
21 Juli 1908.
•Kan men iemand, die nog 1' 2 jaar in zijn rang te dienen heeft en die niet
zoodanige feiten heeft bedreven, dat hij deswege uit het leger kan worden
vei wijaera, die men dus genoodzaak is nog zijn recht op pensioen in zijn
rang te laten verdienen, gedurende die l1 2 jaar rechtens de gelegenheid ont
nemen om zijn met »neen" ingevulde laatste beoordeeling, in gunstigen zin
gewijzigd te krijgen s
»De beantwoording dezer vraag is hoogst eenvoudig. Zij moet kort en
Donaig luiden als men zoo handelt, maakt men zich schuldig aan rechts
verkrachting."
En voorts:
^»Dat men iemand l1 jaar voor hij uit den dienst kan worden ontslagen, uit
zijn commando ontheft, dat men hem niet meer in de gelegenheid stelt, zich
van gebreken te zuiveren, te toonen dat hij zich verbeteren kan en dat men
hem ten slotte ontslaat op grond van het „neenin een l1 2 jaar tevoren
voorden rc^ee^n^' ^an nie^ anders dan rechtsverkrachting genoemd
»Zij zou onder de door mij genoemde legerbevelhebbers niet hebben kun-
nen voorkomen en ik hoop, dat de feiten, zooals ik ze uit uw schrijven
moet halen, daarin niet geheel juist voorkomen, want ik kan en mag niet
gelooven, dat zulks later wel mogelijk was.
2. W. Boetje, luitenant-generaal, oud-commandant van het le^er in
JSed.-Indië, schrijft in dato 18 October 1908.
»Mijn antwoord op uwe tweede vraag luidende »Moet de invulling van
kolom 8 der beoordeeling met »neen" als een afdoend en definitief oordeel
worden beschouwd, m.a.w. sluit de invulling van kolom 8 met »neen" eene
wijziging in bevestigden zin (»ja") beslist uit, is die invulling onherroepelijk
is beslist ontkennend en ter motiveering van die ontkenning is dunkt me
mets anders noodig dan te verwijzen naar het meermalen voorgekomen
leit, dat een officier, op grond van een beslist »neen" in kolom 8 zijner be-
oordeelmg voorbijgegaan voor bevordering tot een hoogeren ran°- later op
giond van een even stellig »ja" in die kolom, tot dien hoogeren rang is
bevorderd."
De meerderheid der Commissie is door deze verklaringen versterkt in
haar meening, dat 's Ministers opvatting als zou het in 1905 over adres
sant uitgesproken oordeel moeten worden beschouwd als definitiefin
dien zin dat eene verandering van dat oordeel in gunstigen zin op grond
van latere dienstpraestaties ondenkbaar was, niet juist kan zijn. Door
den formeel onjuisten maatregel te zijnen opzichte genomen, waardoor
hij verstoken werd van de gelegenheid tot verdere dienstpraestaties, werd,
naar het oordeel der Commissie, adressant derhalve stellig in zijn recht
verkort. Dit klemt te meer omdat de Indische hoofdofficier, indien hij
aan zekere eischen voldoet, bij vacature vecht beeft op bevordering.
De minderheid der Commissie deelt deze meening niet. Al is hetniet
geheel ondenkbaar, dat een officier, die tot tweemaal toe ongeschikt werd
geacht voor hoogeren rang, ja de tweede maal zelfs niet geheel bruik
baar in zijn tegenwoordigen rang werd verklaard, in de H jaar die er