559
vóór het tijdstip waarop hij recht heeft op pensioen nog moeten ver-
loopen, zich zoodanig onderscheidt dat hij ten slotte toch wel voor be
vordering in aanmerking kan komen, daaruit vloeit nog geenszins voort
dat zulk een officier er aanspraak op kan maken, dat hem de gelegen
heid worde geschonken te toonen dat hij zich van de hem aanklevende
gebreken heeft weten te zuiveren. Dat hangt haars inziens geheel af
van de omstandigheden. Steeds moeten de belangen van den dienst
voorop gaan. Eerst daarna komt het belang van den officier. Niemand
mag eischen dat een niet geheel bruikbaar bevelhebber in het bezit ge
laten wordt van een commando, enkel om hem in de gelegenheid te
stellen zijn conduitestaat te verbeteren. De minderheid der Commissie
is dan ook van oordeel, dat adressant door den op 23 Mei 1905 ten
zijnen opzichte genomen maatregel in zijn recht niet is verkort.
Adressanis tuieede grief is, dat aan de ontheffing van het commando
geen „tusschentijdsche beoordeeling" voorafging. Ware deze wel uitge
bracht, hij zou in staat zijn geweest zich te rechtvaardigen op de be
zwaren die aanleiding gaven tot den tegen hem genomen maatregel.
Hij beroept zich op het voorkomende in 10 der Algemeene Order van
1898 no. 69, waarbij bepaald wordt, dat zulk eene tusschentijdsche be
oordeeling zal plaats hebben indien in de beoordeeling in den loop van
het jaar eenige belangrijke verandering heeft plaats gehad
Aangezien, naar adressants meening, de ontheffing een gevolg moet
zijn geweest van zulk eene „belangrijke verandering", opgekomen na de
laatste beoordeeling (over 1904) was hier eene tusschentijdsche beoordee
ling op hare plaats geweest.
De Minister acht die meening onjuist.
Het legerbestuur, schrijft Zijne Excellentie, heeft onder „belangrijke
verandering" steeds eene zoodanige verstaan, die wijziging bracht in het
definitief ooideel omtrent de al of niet geschiktheid voor den hoogeren
rang.
Naar de meening van de meerderheid der Commissie geven de woor
den van de aangehaalde 10 wederom geen grond voor deze beperkte
toepassing. Er kan niet anders uit gelezen worden dan dat de tusschen
tijdsche beoordeeling te jias komt, indien, in het algemeen, zich feiten
voordoen, die op den betrokken persoon een nieuw licht doen vallen en
het oordeel der autoriteiten wijzigen, niet alleen omtrent zijne geschikt
heid voor den hoogeren rang, maar bijv. ook omtrent zijne geschiktheid
voor den tegenwoordigen rang.
Wat adressant betreft, deze was gequalificeerd als „niet geheel bruik
baar", maar niet als „onbruikbaar" en werd aanvankelijk ook niet als
zoodanig beschouwd; immers na zijne beoordeeliug over 1904 werd hij
in het commando te Salatiga gehandhaafd. De omstandigheid dat hij in
den loop van het daarop volgende jaar plotseling voor zijn werkkring
ongeschikt werd verklaard en van zijn commando ontheven, moet dus
verband hebben gehouden met eene „belangrijke verandering" in de
beoordeeling van de zijde van zijne chefs.
Ook omtrent dit punt heeft adressant de meening van tot oordeelen
bevoegde personen gevraagd en hunne adviezen bij zijne Nota van Ver
weer overgelegd.
Aan deze adviezen wordt het volgende ontleend: