(Dededselingen,
flan de Redactie,
Benoeming nan Onderluitenants,
Weledelgestreng e Heer
Naar aanleiding van de onlangs verschenen Algemeene Order eo. 2,
gedateerd op den 4 en Januari 1909, zou ik gaarne zien, dat U voor dit
schrijven aan U gericht een plaatsje wildet inruimen in het veelgelezen
„Indisch-Militair Tijdschrift, onder uwe redactie staande.
Als officier voel ik behoefte, na inzage van bovengenoemde Order, me
tot U te wenden, U beleefd verzoekende door middel van dit orgaan, al
hoewel ik er geen lid van ben, uiting te mogen geven aan mijn gemoed,
dat tegen zulk eene, mijns inziens onbillijke bepaling, als in bedoelde
order vervat, in opstand komt.
Waar men toch, met het oog op het tegenwoordig streven er op uit
is, om den ouderofficiersstand zooveel mogelijk op te heffen en te
verbeterenden ontevreden geest van jaren, onder dezen stand, lang
zamerhand uit te roeien door gehoor te geven aan de dikwijls zeer bil
lijke eischen, door deze categorie van militairen gesteld en aan deze
eischen zooveel mogelijk tegemoet te komen kan een Algemeene Order,
als de onlangs verschenene, waardoor aan vele onderofficieren, buiten
hun schuld, den weg om hoogerop te komen geheel wordt afgesneden,
niet anders dan verbittering onder deze personen teweeg brengen, zeer
zeker niet in het belang van den lust en ijver in de diensten, die men
van hen te vergen heeft.
Waar, zooals het gebruik is, in alle garnizoenen de commandeerende
officier een luitenant aanwijst om zich te belasten met de opleiding van
de onderofficieren, die aan het examen voor onderluitenant wensehen
deel te nemen, zal ook voor deze officieren de verschenen Algemeene
Order eene groote teleurstelling wezen, want maar mijne meening toch
is niet slechts het verkrijgen van een goed succes bij het examen voor
hen het streven geweest, waarvoor zij de aan hunne leiding toever
trouwde onderofficieren hebben klaargemaakt, doch ook gaat tevens met
het te behalen succes, de wensch gepaard, diezelfde onderofficieren eer
lang als onderluitenant in de gelederen te mogen terugzien, inderdaad
toch eene rijkere voldoening voor getrooste moeite, dan een bioot slagen
voor het examen, waar geeDe aanstelling op volgen kan, buiten de schuld
van den persoon zelf.
Als men dan nog in aanmerking neemt, dat voor den onderofficier
de voorbereiding tot het bovenvermelde examen geenszins een gemak
kelijke tijd te noemen is, waar hij na de dagelijksche diensten, die van
hem gevergd worden, en die hem bijna voor den geheelen dag in beslag
nemen, slechts over de uren, die de avond en nacht hem aanbieden,
I. M. T. 1909. 36