naschrift uan de Redacile.
565
En ten slotte nu nog een vraag: Ware het niet beter geweest, zoo
het Departement van Oorlog, in de Algemeene Order 1896 No. 2, de
bepaling had getroffen, slechts dan onderofficieren, die voldoen aan de
eischen vermeld in artikel 2, 2, aan het examen sub. f. van dat arti
kel te doen onderwerpen, indien het Departement de vaste overtuiging
had dat binnen afzienbaren tijd zich vacatures zullen voordoen, waar
door natuurlijk bij meer candidaten dan eventueel bestaande vacatures
het examen concureerend moet worden.
Naar mijne bescheiden meening toch zoude door het bestaan van
eene dergelijke bepaling nimmer hoop en illusies worden gelaten, die
i niet werkelijk tot verwezenlijking kunnen komen.
U bij voorbaat beleefd dankend voor de welwillende toezegging van
eene plaatsing in het onder uwe redactie staande Indisch-Militair Tijd
schrift, teeken ik mij met de meeste achting
Uw dw.
Benkoelen, 21/8 '09 J. Sosius.
Schrijver is blijkens zijn betoog van oordeel, dat de bepaling in de
A. O. 1909 no. 2 waarhij staat voorgeschreven, dat onderofficieren,
die opgenomen zijn in het aanbevelingsregister voor onderluitenant, be-
hooren te worden voorgedragen voor „roya" zoodra zij den aangegeven
leeftijdsgrens bereikt hebben onbillijk is en verkeert in de meening,
dat deze roya iets nieuws is
Dit laatste is echter eene dwaling. Zooals hij zelf zegt staat en stond
in de eischen voor benoembaarheid een leeftijdsgrens aangegeven. En is
deze overschreden, dan is een onderofficier dus niet meer benoembaar
tot onderluitenant. Ook onder de oude bepalingen zou zoo iemand uit
het aanbevelingsregister zijn geroyeerd. Naar wij vermeenen heeft zich
dit geval echter nog niet voorgedaan. Dat onderofficieren tegenwoor
dig zoo lang in het betrekkelijk aanbevelingsregister opgenomen blijven,
is iets wat eerst de laatste jaren voorkomt en het gevolg van het reeds
eenige jaren bestaande overcompleet aan luitenants bij de infanterie. Dat
thans de voordracht tot „roya" zoo beslist voorgeschreven staat, is wel
licht een uitvloeisel van den tegenwoordigen toestand, doch het feit
„roya" bestond reeds onder de oude bepalingen.
Zeer zeker is het voor den betrokken onderofficier een tegenvaller
door overschrijding van den leeftijdsgrens zijne moeite niet meer beloond
te zienonverwacht komt zulks echter niet, en het zal den aspirant-
onderJuitenant aansporen zoo jong mogelijk zich aan het examen te on
derwerpen. En dit laatste kan het Leger niet anders dan ten goede
komen. De onderofficier, die onderluitenant wil worden, doet dit al
leen om zich een betere positie te verschaffen, niet slechts gedurende
zijn diensttijd, maar hoofdzakelijk na zijn ontslag uit den militairen dienst.
Alleen om den zooveel aangenameren officiersdienst zal een onderofficier
zich niet zetten tot de inspannende studie. Die diensten en vooral ook
zijn omgang in officierskringen zijn op zichzelf misschien wel een hinder
paal. En nu kan een onderofficier op zijn 40ste jaar nog geroepen
worden tot 2de luitenants diensten, tot aanvoering en leiding van oefe
ningen, waarbij vlugheid en jonge lichaamskracht hoofdvereischten zijn,