601
voor die snelvuuroefeningen premie's uitgeloofd wenschen te
zien. De oefeningen met richten moeten ook in dat opzicht
bijzaak zijn, opdat de man er geheel van doordrongen worde,
dat het aanslagschot hoofdzaak is. Dan pas zal hij al zijn aan
dacht concentreeren op dat ééne noodige: de werktuigelijke
aanslag en het verbeteren ervan.
„Maar," zal de Heer F. d. Br. zeggen „ook bij oefenen schot voor
schot kan de man alleen een aanslag maken, onmiddellijk gevolgd
door het schot, waardoor men voorkomt dat de man te veel
gewend raakt aan het snelvuren". Zeker, maar bij die oefeningen
heeft de man tijd, vóór het doen van den aanslag, om zijne
gedachten op de te verrichten handeling te concentreeren en
behoeft die dus volstrekt niet werktuigelijk te geschiedenergo
deugen ze niet als controle-middel. Het bezwaar verbonden
aan uitsluitend snelvuuroefeningen met het oog op munitie
verspilling, wordt zeer verminderd door ze af te wisselen met
gewone oefeningen, dus wel met richten.
Op blz. 808 bovenaan, spreekt F. d. Br. steeds van het verbeteren
van den aanslag, öf uit eigen beweging of op commando v/d onder
wijzer en noemt dit een motief vóór de oefening schot voor schot.
Hier laat Z. E. G. het wezen der zaak, d. i. de werktuige
lijke aanslag, weer los en schuift den vorm op den voorgrond,
n. m.l. of de aanslag wel precies volgens het boekje geschiedt.
Het werktuigelijk doen is immers met het oog niet te consta-
teeren. Daardoor zouden we dus kans loopen, dat b. v. een
man, wiens aanslag geheel werktuigelijk en goed gericht is, op
Co. van den onderwijzer af moet zetten, omdat hij b. v. zijn
rechterelleboog niet precies volgens het boekje houdt. Ieder
voelt hierin weer het inconsequente. De vooropleiding moet
zoodanig zijn en dat is toch waarachtig niet te veel geëischt
dat op de baan geen op- of aanmerkingen meer gemaakt
behoeven te worden.
Wat de schij vensoort betreft, ben ik het met den Heer F.
d. B. en zooveel anderen eens, en wel omdat m. i. de animo in
het schieten bij den man verhoogd wordt, wanneer hij precies
weet waar zijne schoten blijven en omdat daardoor aan het
gehannes, ontstaan door het aanhoudende schij venver wisselen,
eindelijk eens een einde komt.