605
Wat het vermelde onder ten 1ste (bldz. 599) aangaat, ook daarmee ben
ik het niet met den schrijver eens, waar hij het gros der snelvuur-
oefeningen met scherp zonder narichten wil doen plaats hebben. Neen,
waar het voor sommigen te velde mogelijk is om na te richten,
daar moet men mijns inziens er den man van den beginne af aan
op wijzen om steeds als het hem mogelijk is na te richten. Wil
men het narichten laugzamerhand bemoeielijken om ten slotte zuiveren
alleen den aanslag te behouden; welnu dan heelt men in het beperken
van den beschikbaren tijd een krachtig hulpmiddel, dat vooral bij den
aanslag schot voor schot tot zijn recht komt. Nimmer zal ik mij dan
ook met hèn kunnen vereenigen, die voor de opleiding, den aanslag
boven het richten stellen. In beiden moet het zwaartepunt der
opleiding liggen. Juist moet men het vertrouwen in de groote trefzeker
heid van ons wapen den man bij trachten te brengen, en niet het ver
trouwen in zijn geweer bij den man aan het wankelen brengen. Zeer
terecht merkt 'de S. dan zelf ook op, dat aan uitsluitend snelvuuroefeningen
bij de opleiding het bezwaar van munitieverspilling verbonden
is, terwijl hij dan als lapmiddel de oefeningen afgewisseld wenscht te
zien met die op het touwtje. Ook meent schrijver onder ten 2e alleen
door snelvuuroefeningen te kunnen constateeren of de aanslag werktuigelijk
geschiedt. Werktuigelijk zal deze geschieden als de man genoeg spier-
geheugen heeft gekweekt, dus als hij steeds dezelfde spieren laat werken.
Waarom dit nu niet evengoed bij snelvuur als bij enkelvuur is te consta
teeren is mij niet duidelijk, waar de hulpmiddelen n.l. eenvormigheid
in houding en bewegingen, die ons hierbij ten dienste staan, in beide
gevallen dezelfde blijven. Ja bij snelvuur treedt bij zwakke personen
spoedig de factor vermoeidheid in, waardoor de bewegingen onzuiver
worden.
Maar laten we eens aannemen dat uit het standpunt van methodiek
beschouwd, het systeem van alleen snelvuuroefeningen beter ware als
het door mij aangeprezen systeem (iets wat dus mijns inziens niet zoo is),
dan nog kan ik mij in verband met het principe neergelegd in 1 van
het Fransehe infanteriereglement „La preparation a la guerre est le
but unique de l'instruction des troupes" niet met den geachten schrijver
vereenigen. Misschien zal zijn oordeel zich wijzigen, als hij zich de
bezwaren die het snelvuur als eenige vuursoort aan vuurleiding en
munitieaanvulling in den weg ligt, helder voor oogen stelt. Omtrent
munitieaanvulling heb ik reeds een en ander gezegd. In het Mil.
Wochenblatt 19(35 No. 151 behandelt „Hauptmann von Langemak"
in zijn opstel,,Zur Frage der Feuergeschwindigkeit der Infanterie",
de kwestie der vuurleiding en komt dan tot de conclusie dat: ,,die ge-
weissagte Fechtart (n.l. uitsluitend snelvuur) eine zu künstliche ist,
als daas man auf ihre Anwendung in künftigen Schlachten rechnen könnte".
Mijn hoofdmotief tegen uitsluitend snelvuuroefeningen is dus, dat mijns
inziens, een troep die zich deze vuursoort alleen eigen heeft gemaakt,
niet zal kunnen beantwoorden aan de eischen die het hedendaagsch
vuurgevecht stelt.
Wat de schietboekjes aangaat, onder ten 2e bladzijde 322 stel ik voor
om de schietboekjes af te schaffen, doch bij overgave te vermelden welke
oefening de man schieten moet uit één der vast te stellen tabellen.
Waar nu het voorschrift de richting zoo methodisch behandelt, meen-