617
van de schietopleiding heeft gebracht doch zal althans voor
ditmaal volstaan met nog een enkel woord over:
Waardeering van schot-afwijkingen (vrij naar een handschrift
van Fabius.)
De waardeering van bekwaamheid in eenig opzicht is onaf
hankelijk van het doel hetwelk men met die bekwaamheid wil
bereiken. Dat dit zoo is volgt logisch uit de omstandigheid dat
verandering van doel buiten de bekwaamheid omgaat en deze
dus onaangetast laat. In de practijk onderscheidt men wel eens
minder scherp en verwart dan het nut der bekwaamheid met
de bekwaamheid zelf. Zoo doet men b. v. b. als men gaat
rekenen met treffers in en buiten grillige figuren (als man
schappen, borsten, koppen) of als men een fout naar boven
zwaarder aanrekent dan een fout naar beneden. Wanneer
er geen redenen zijn waardoor een afwijking in den een of
anderen zin eerder zou voorkomen dan in een willekeurigen dan
heeft de richting der afwijking van het schot (afstand van het
gewilde- tot het verkregen trefpunt) geen invloed op de waar
deering en kan volstaan worden met de lengte te meten. Bestaat
en echter wèl reden waarom een afwijking in den een of
anderen zin meer kans heeft dan in eene willekeurige, dan is de
grootte der afwijking voor de waardeering niet voldoende en
moet ook de richting worden aangegeven, Neemt men aan
dat een gewoon opgeleid schutter even gemakkelijk een fout in
de hoogte als in de breedte maakt, dan zal de kans op een
bepaalde hoogteafwijking grooter zijn dan die op een even groote
breedteafwijking, omdat de hoogtespreiding grooter dan de breedte
spreiding is. Men zou dus moeten meten met ellipsen waarvan
de lengte der assen evenredig is met de overeenkomstige sprei
ding. Dit stelsel is aangenomen in het Belgische schietvoor-
schrift van 1904. Heeft men echter een schutter zoodanig
geoefend dat een fout in de hoogte, ondanks de grooter hoogte
spreiding, minder kans heeft dan een fout in de breedte, dan
moet men meten met ellipsen waarvan de horizontale assen
grooter dan de verticale zijn. Neemt men nu nog in aanmerking
dat grootere afwijkingen meestal meer toevallige zijn, dan blijkt
dat we een schijf moeten hebben met ellipsvormige kringen,
welker breedte van binnen naar buiten progressief moet toe-