627
niet noodig; art. 2 van de Uitvoeringsbepalingen schrijft ook voor dat
in do aanvrage om vergunning moeten vermeld worden, de grootste
lengte en breedte van bet voertuig, bet gewicbt, enz. en de wegen, waar
voor zij moet gelden, en daaruit kan de resident zelf bepalen, welke
wegen hij moet verbieden. En proefritten op zwakke bruggen, van
welke men niet weet, of zij voldoende draagkracht bezitten, zijn toch
al te dwaas; trouwens daarvoor zijn enkele berekeningen te maken, die
het vormen van een nauwkeurig oordeel mogelijk maken. Heeft men
die bepaling dan noodig geacht met het oog op de veiligheid van het
verkeer op de openbare wegen? Maar gevaar voor dat verkeer bestaat
alleen bij onkunde van den bestuurder of berijder. En wat de proef
ritten aangaat, ieder weet, dat die weinig of geen waarde hebben, ook
niet voor het duistere doel,, door het Gouvernement beoogd. En nu de
kosten van dit onderzoek! Verbeeldt U, iemand op een klein binnen
plaatsje, waar geen „deskundige" gevestigd is, heeft een motorvoertuig
uit Holland besteld en moet nu, om het te mogen gebruiken, naar de
standplaats gaan van een „deskundige" of wel dezen persoon naar zich
toe doen komen, en dan diens reis- en verblijfkosten betalen, altijd als
de „belangen van den dienst" een en ander toelaten, want een ambte
naar kan niet zoo maar zich van zijne standplaats verwijderen. Wat al
onkosten! En dat voor niets! Logisch zou men doen, eerst het advies
van den resident in te winnen over een aan te koopen vehikelzoo-
voorkomt men ten minste de kans het bij aankomst door het deskundig
onderzoek nog afgekeurd te zien, en misschien ook het kostbare onder
zoek. Wij worden wel gemaszregelt! Maar gelukkig, aan deze dwaze
bepalingen wordt niet de hand gehouden, en deze omstandigheid toont
het onhoudbare er van afdoende aan; maar nuttelooze en doellooze be
palingen behooren geschrapt te worden.
In de aanvrage voor de vergunning moeten, zooals reeds is aange
stipt, de noodige gegevens voorkomen, opdat de resident zich een juist
oordeel kunne vormen over het voertuig en in verband daarmede bepaalde
wegen verbieden. Veel gemakkelijker is het, ook voor de bestuurs
ambtenaren, bij besluit vast te stollen, welke wegen voor motorvoertuigen
zijn afgesloten (en zulks door bordjes kenbaar te maken), zooals overal
elders geschiedt. Dit bespaart tijd en waarschijnlijk ook geschrijf, omdat
de resident wel niet zal weten, welke binnenwegen en paardenpaden al
dan niet voor motorrijwielen geschikt zullen zijn en daarover dus eerst
advies zal moeten inwinnen, ten minste als bij zijne taak in deze zooals
men mag verwachten ernstig opneemt en de motorwielrijders niet
onnoodig in hunne bewegingen wil beperken.
Verder lezen we, dat, als het gebruik zich ook tot andere gewesten
uitstrekt, de vergunning niet wordt verleend, alvorens de instemming der
andere betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur verkregen is. Wat
een tijdverlies! En de andere hoofden van gewestelijk bestuur hebben
het recht de vergunning voor hun gewest te weigeren,omdat het
onderzoek hun niet grondig genoeg voorkwam?
Uit alles spreekt bureaucratie, en zoo sterk mogelijkAmbtenaren gij
zijt er voor het publiek!
De aanvrage om vergunning moet op zegel worden geschreven, terwijl
de kosten van het antwoord, eveneens op zegel, ten laste van den aan
vrager komen. Weet gij, lezer, hoe men in Holland doet? In de eerste
X. M. T. 1.909. 40