641
heden zijn toegekend, teneinde der Regeering eene aanhoudende controle
op militairj aangelegenheden mogelijk te maken.
De instructie volgens welke de commissie, krachtens koninklijk besluit,
haar arbeid heeft te verrichten, geeft in de volgende zes paragrafen het
werkplan aan.
I. De commissie is bevoegd te onderzoeken:
in hoeverre de wijze van aankoop en het keuren van leverantiën doel
matig en volgens moderne begrippen van spaarzaamheid geschiedt;
in hoeverre de behandeling der troepen, voornamelijk van de weer-
plichtigen aanleiding- tot aanmerkingen geeft;
of de, voor de verdediging van het vaderland noodige samenwerking
van alle ten dienste staande krachten, voldoende georganiseerd is, en of
de betrekkelijke voorschriften en reglementen volgens een zelfde grond
beginsel zijn opgesteld
of de oorlogsuitrusting zich in behoorlijken staat bevindt, en tot dade
lijk gebruik gereed is.
In verband met een en ander is de commissie bevoegd, naar gelang
van het resultaat harer onderzoekiugen, eenerzijds den koning de noodige
voorstellen te doen tot het nemen van bijzondere maatregelen, anderzijds
den minister van justitie het verkregen materiaal voor uoodig geachte
aanklachten, over te geven.
II. Het is ieder onbesproken Zweedsch burger veroorloofd, de opmerk
zaamheid der commissie te vestigen op toestanden in het leger, die zij
gerechtigd is te onderzoeken. Het adres der commissie moet daarom
openbaar bekend worden gemaakt. De commissie mag, na ontvangst
van zulke mededeelingen, niet eerder tot het nemen van maatregelen
overgaan, alvorens zij de verantwoordelijke personen, de aangelegenheid
betreffende, gehoord heeft.
III. Bij twijfel omtrent de grenzen harer bevoegdheid, of wanneer op
grond van opgedane ervaring, beperking of uitbreiding der bevoegdheid
gewenscht voorkomt, is de commissie gerechtigd, den koning daaromtrent
voorstellen te doen.
IV. Tot uitvoering van haar taak mag de commissie inlichtingen
inwinnen bij het ministerie, de betreffende militaire autoriteiten of bij
ambtenaren. Zij mag zich tot deskundigen wenden en ook ophelderingen
vragen aan haar daartoe geschikt schijnende personen.
Vindt de commissie het noodig, sommige zaken geheim te behandelen,
dan is zij gerechtigd zulks den koning voor te stellen.
De paragrafen V en VI bevatten aanwijzingen omtrent de wijze van
stemmen en het verdeelen van den arbeid in de commissie.
De commissie telt 7 leden; hiervan zijn 6 rijksdagleden, en wel even
veel van de Eerste als van de Tweede Kamer. Voorzitter is thans de
luitenant-generaal Björlin, lid der Eerste Kamer. Door de overige leden
zijn de verschillende civiele beroepen in de commissie vertegenwoordigd.
M- M. W.
1) Het personeel van het Zweedsche leger bestaat in vredestijd uit twee hoofdklassen,
de „weerplichtigen" en de z. g. „vast aangestelden". Tot de laatsten beliooren, behalve
de officieren, onderofficieren, muzikanten, enz., in tegenstelling met de weerplichtigen de
„vrijwilligers" (oDgeveer 15300 man).