663 - Allen, die den staat van Nederlander niet bezitten of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, zijn vreemdelingen". Artikel 8. In artikel 7 der wet van 30 September 1893 (Staatsblad no. 146), houdende bepalingen op de fabrieks- en handelsmerken, wordt in plaats van „Nederlander" gelezen„Nederlandsch onderdaan". Lasten en bevelen, enz. Gegeven enz. Memorie van Toelichting. Onze wetgeving houdt onvoldoende rekening met het Nederlandsch- onderdaanschap van de eigen bevolking van Nederlandsch-Indië, welk onderdaanschap een gevolg is van de Nederlandsche heerschappij in Nederlandsch-Indië. Kenmerken van dat Nederlandsch-onderdaanschap zijn niet bij de wet gesteld, en zelfs zou uit de wet op het Nederlander schap ten onrechte de gevolgtrekking zijn te maken, dat zij de eigen bevolking van Nederlandsch-Indië niet tot de Nederlandsche onderdanen rekent, waar zij vreemdelingen noemt allen, die niet bij de wet vastge stelde kenmerken van Nederlanderschap dragen. In andere wetten wordt van Nederlanders gesproken in bepalingen, die uit haren aard moeten gelden voor alle Nederlandsche onderdanen, ot worden vreemdelingen gesteld tegenover Nederlanders waar bedoeld moet zijn ze te stellen tegenover alle Nederlandsche onderdanen. Het is dus noodig de kenmerken van het Nederlandsch-onderdaanschap der uit Nederlandsch-Indië herkomstigen bij de wet vast te stellen en de redactie van verschillende wetsbepalingen in beter verband te brengen met dat Nederlandsch-onderdaanschap. Tot het een en ander strekken de twee hier nevensgaande wetsontwerpen. Het eerste, dat de kenmerken van het Nederlandsch-onderdaanschap van hen, die uit Nederlandsch-Indië herkomstig zijn, vaststelt, volgt in 't algemeen het voorbeeld van de wet op het Nederlanderschap, doch houdt daarbij rekening met de omstandigheden, die zich in en met betrekking tot Nederlandsch-Indië voordoen. Bijzondere zorg is gewijd aan de regeling van het genot en van het verlies van Nederlandsch-onderdaanschap door personen die buiten Neder landsch-Indië verblijf houden en door hunne kinderen. Daaraan is veel gelegen in verband met de consulaire bescherming van onze onderdanen, die zich uit Nederlandsch-Indië naar naburige Oostersche landen verplaatsen. De overweging, dat de in een vreemden Aziatischen Staat geboren kinderen van zulke Nederlandsche onderdanen zich, als zij daar steeds blijven, te veel met de eigen bevolking van dien Staat vereenzelvigen om er bij voortduring als Nederlandsche onderdanen te blijven aangemerkt, heeft geleid tot de bepaling in artikel 1, sub 4o, van dit wetsontwerp opgenomen. In artikel 1, sub 50, is van vestiging „in het Koninkrijk" en niet van vestiging „in Nederlandsch-Indië" gesproken met het oog op in Suriname geboren kinderen van Javaansche immigranten, die na huwelijk of na het bereiken van den achttienjarigen leeftijd in die kolonie blijven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 693