82
De jongsle lezing in de Indische Krijgskundige Uereeniging.
De Heer G. E. Yisseher heeft in November in de Indische Krijgskundige
Yereeniging de stelling verdedigd:
„Het is wenschelijk dat een zoo groot mogelijk aantal Nederlandsche
„dienstplichtigen den eersten oefeningstijd in Indië vervult, zonder
„vermindering van het jaarlijksche contingent voor het Ilollandsche
„Leger".
Yoor hen, die het verslag niet hebben gelezen, zullen we enkele zinnen
uit het betoog aanhalen
Spreker begon te zeggen dat het van algemeene bekendheid mag geacht
worden, dat het Indische Leger een belangrijk tekort aan Europeanen
heeft, dat voor de toekomst niet gerekend kan worden op eene blijvende
verbetering daarin, en dat Mijne Ileerenterwijl het dringend
noodzakelijk is voor een krachtige verdediging onzer koloniën de be
schikking te verkrijgen over aanmerkelijk meer Europeesche soldaten
dan de tegenwoordige formatie van ons Leger aangeeft.
Na eene toelichting met cijfers vervolgt hij
„Hoe men ook moge denken over de oorzaken, die geleid hebben tot
de bovenbedoelde slechte resultaten, en in verband daarmede over de
mogelijkheid eener verbetering in de toekomst, geen onzer zal kunnen
ontkennen dat eene belangrijke versterking van het Europeesche element
in ons Leger een onafwijsbare eisch is wanneer men onze koloniën tegen
een buitenlandschen vijand krachtig verdedigen wil. Het overwegen van
de maatregelen, die daartoe kunnen leiden, hebben mij gebracht tot de
conclusie dat voor versterking van ons Leger een zoo ruim mogelijk
gebruik gemaakt moet worden van Nederlandsche dienstplichtigen met
korten diensttijd, waarvoor de te maken kosten, voor zoover noodig,
bestreden kunnen worden door eene vermindering van het aantal onzer
Europeesche en Inlandsche vrijwilligers".
Al het volgende is nu gewijd aan de noodige becijferingen om aan te
toonen dat en hoe het kan.
De ethische zijde van het vraagstuk is versterking van het Neder
landsche element in Indië en bet opwekken van meer belangstelling in
land en volk.
„De dienstplichtigen zullen de banden tusschen moederland en kolo
niën nauwer aanhalen, en het Nederlandsche volk beter in staat stellen
zijne politieke plichten jegens de koloniën te vervullen. Het is te voor
zien dat de ontwikkeling der Inlanders met rassche schreden vooruit zal
gaan. Die ontwikkeling kan leiden tot grooter macht en aanzien van
Indië, en is dus ten zeerste toe te juichen. Ook kan het een gelukkig
verschijnsel geheeten worden dat zich daarbij reeds teekenen van een
verhoogd nationaliteits-gevoel voordoen. Toch schuilt hierin ook een
groot gevaar! Ik doel niet op eene voor ons vijandige en gevaarlijke
uiting daarvan, de kans hierop is m.i. niet zoo groot dat ik met het oog
daarop thans legeruitbreiding met Europeanen zou willen bepleiten. Het
gevaar, dat ik bedoel schuilt meer in de aanwezigheid van talrijke, zeer
uiteenloopende nationaliteiten in dezen Archipeli, die in de toekomst
zullen moeten samenwerken, wil men niet door versnippering machte
loosheid veroorzaken.
Die samenwerking, mijne Heeren, is dan alleen door het Hollandsche