Een ureemde bepaling. De Infanterie zij op hare hoede! 97 van anti-militairistische propaganda, wel opweegt tegen het beoogde voordeel. En daar de weegschaal ongetwijfeld moet overslaan ten voor- deele van het eerste zal hij nimmer deze ondoordachte en onvaderlands lievende stukken voor eer en geweten kunnen verantwoorden. In de Sumatra-Post lezen wij een klacht over een gouvernementsbesluit, waarbij aan alle officieren, onderluitenants, enz. in garnizoen te Medan een toelage van f 1.50 per dag (wegens het dure leven aldaar) wordt toegekend, indien zij eene nieuwe gouvernementswoning betrekken. De zaak schijnt te zijn, dat de oude, slechte woningen worden vervangen door nieuwe, en dat zij, die in een oude woning wonen, géén toelage genieten, maar het verschil in huishuur indemniteit krijgen, zijnde 25.— maandelijks. Wie dus te Medan een nieuw huis bewoont krijgt nog ƒ55.— 's maands toe; wie een oud huis bewoont daarentegen slechts 25.—. Wij vestigen de aandacht van het Legerbestuur op dezen zonderlingen toestand, die vermoedelijk een gevolg is van eene verkeerde opvatting of wel eene verkeerde redactie der betrekkelijke bepalingen. Onder dit opschrift troffen wij in de Locomotief en in de Javabode '-) achtereenvolgens drie ingezonden stukken aan van (vermoedelijk) infanterie- officieren, die vermeenen hunne collega's te moeten waarschuwen tegen eene ten achterstelling van hun wapen bij dat der artillerie, in 't bijzonder betrekkelijk de promotie. De toon dezer stukjes betreuren wij, voornamelijk om de persoonlijke hatelijkheden, die daarin voorkomen; het ligt o.i. allerminst op den weg van officieren om dergelijke „pikante opmerkingen" in het publiek ten beste te geven. Het is een treurig verschijnsel, dat sommigen onder ons zich nog steeds gedrongen gevoelen om wat men noemt de vuile wasch in het publiek te wasschen. Ziet men zulks nu ooit bij andere takken van dienst? Hoort of leest men dergelijke uitlatingen nu ooit over hooggeplaatste civiele ambtenaren? Yoelen dergelijke schrijvers dan niet, dat zij daardoor ons leger, ons korps, dat toch reeds aan zulke plebeïsche critiek van enkele Indische en Nederlandsehe persorganen blootstaat, nog meer op straat brengen Afgescheiden van het feit, dat die z.g.n. tenachterstelling alleen in het brein van enkele angstige zielen bestaat, die zich voornamelijk beroepen op de toevallige omstandigheid dat vier opperofficieren uit het wapen der artillerie afkomstig zijn, daarbij echter vergetende, dat drie van hen (n.l. de Legercommandant, de chef van den generalen staf en de generaal- majoor van Daalen) thans géén artilleristen zijn, heeft een dergelijk in 1) Van 19 December. 2) Van 2i en 26 December. I. M. T. 1909. 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 115