3S0
Minister Fock zeide daarvan in de zitting van 30 November 1905
Handelingen bladz. 262):
„De regeling van do positie van de officieren bij de wet is bier
meermalen ter sprake gebracht en nu is daarop door de heeren
Yeriiey en Duymaer van Tavist teruggekomen. Ik moet alweer ver
klaren, dat ik voor die regeling niet zooveel gevoel als die heeren. Ik
kan niet inzien, dat zij zoo urgent is. "Wanneer de geachte afgevaar
digde de heer Duymaer van Tavist zegt, dat de Indische officieren
niet moeten achterstaan bij de Nederlandsche, antwoord ik, dat dit ook
geenszins het geval is. Immers hij vergeet, dat er tal van zaken
zijn, die in Nederland bij de wet, in Indië bij Koninklijk besluit
of verordening worden geregeld. Het geheele burgerlijk recht, in
Nederland bij de wet geregeld, is in Indië bij Koninklijk besluit vast
gesteld. De regeling van de positie der Indische officieren bij de
wet zou niet in overeenstemming zijn met het ten opzichte van tal
van regelingen in Indië gevolgde beleid. En daar ook een wijziging
van het Regeeringsreglement daaraan voorat zou moeten gaan zou
er dus ook niet zoo aanstonds toe kunnen worden overgegaan".
Wat het laatste bezwaar betreft, dit bestaat niet meer, nu een
herziening van art. 42 van het Regeeringsreglement op dit oogen-
blik aan de orde is.
Blijft nog het eerste bezwaar, dat er tal van zaken zijn, die in
Nederland bij de wet, in Indië bij Koninklijk besluit of verordening
worden geregeld, zoo b.v. het geheele burgerlijk recht.
Maar dit bezwaar snijdt geen hout, ja, het mag zelfs niet genoemd
worden willen wij niet met de Grondwet in conflict komen. De
Grondwet maakt de eene zaak niet afhankelijk van de andere. Zij
kent maar één eisch en die eisch is in art. 59, thans art. 61, neer
gelegd, dat, zoodra ten aanzien van eenig onderwerp behoefte van
regeling bij de wet blijkt te bestaandie regeling bij de wet moet
plaats hebben.
De behoefte maakt dus alles uit. Niet de vraag of er ook andere
onderwerpen bij de wet zouden moeten worden geregeld. Ieder
onderwerp moet op zich zelf bezien worden. Is er behoefte aan een
regeling bij de wet van het burgerlijke recht, dan moet de wetgever
daartoe onverwijld overgaan, maar het gaat niet aan om te zeggen:
de positie van den Indischen officier wordt niet bij de wet geregeld
omdat dit niet in overeenstemming zou zijn met het ten opzichte
van tal van regelingen in Indië gevoerde beleid.
Zulk een betoog is ten eenenmale in strijd met de Grondwet, die
uitdrukkelijk eischt, dat ieder onderwerp, afzonderlijk beschouwd,
bij behoefte nader bij de wet zal worden geregeld.
En dat dit inderdaad de wil van den grondwetgever is, blijkt uit
de redactie duidelijk. In het tweede lid van het grondwetsartikel
wordt gesproken over de vaststelling van de reglementen op het
beleid der Regeering van de koloniën en bezittingen bij de wet, in