468
Fadjar (Dageraad)
Dat we er nog eens op terugkomen, heeft hierin haar reden, aangezien
we het boek zeiden in een bibliotheek van een garnizoen hebben aan
getroffen en het daarin evengoed een plaats behoort te hebben als andere
standaardwerken, zooals de encyclopedie van Ned.- Indië e. d.
Moest hier feitelijk een overzicht gegeven worden van de verschillen
der oude en nieuwe uitgave, we hebben gemeend beter te doen, door
de aandacht der collega's opnieuw op dit werk te vestigen, dat voor
namelijk voor hen, die de indische jurisprudentie nu en dan moeten
raadplegen, van onschatbare waarde is. En aangezien wij officieren nog
al eens geroepen worden tot betrekkingen buiten het leger, waaraan
rechtspraak verbonden is, bovendien zelf op gezette tijden als rechters
optreden, mag het bestaan van dit werk voor ons geen onbekende zaak
zijn en is de kennismaking dubbel aan te bevelen.
Orgaan uan de flmboineesche onderofficiersuereeniging „Onderlinge 5ieun,"
Wij ontvingen de eerste nummers van het Bondsblad van genoemde
vereeniging, waarvan No. 1 als inleidend artikel eene vertaling bevat van
een opstel uit het Alg. Mil. Weekblad over het kadervraagstuk en de
positie der onderofficieren. De vertaler laat als noot volgen
Geachte bondsmalcJcers.
Ingevolge de artikelen b. en c. onzer statuten heb ik de vrijheid
genomen om bovenstaand zeer gewichtig kapittel voor u te vertalen opdat
u eens een begrip zult kunnen vormen van wat het zoggen wil „Onderofficier
te zijn, onderofficier in de ware beteekenis van het woord „onderofficier,
dus een waardig lid en niet een paria, een verstooteling der maatschappij.
Allicht zijn er enkelen onder u, die bij het lezen van het stuk de
volgende woorden zullen uiten„Maar daar hebben wij niets mee te
maken, dat stuk is bestemd voor Europeesche onderofficieren."
Zekerlijk dat is zoo, het stuk was oorspronkelijk ook geschreven speciaal
voor Europeesche onderofficieren, maar dat neemt niet weg, dat wij uit
dat schrijven een hoop, een grooten hoop kunnen leeren.
Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Ons korps Amboi-
neesche onderofficieren, moet zich spiegelen aan het machtige, vooruit
strevende korps Europeesche Onderofficieren en door deszelts voetsporen
in ieder opzicht volgens ons beste weten en kunnen volgen, daaraan zullen
wij goed doen.
En zoo wij de vruchten niet kunnen plukken van ons werk, onze kin
deren en kleinkinderen zullen in ruime mate oogsten van het zaad dat
wij de baanbrekers thans in nog steenachtigen bodem gezaaid hebben.
Waar een wil, een heilige wil is, daar bestaat ook een kunnen.
Wij Amboineesehe onderofficieren zijn thans nog niet zoover dat we
kunnen mededingen met onze Europeesche collega's, daarvoor bevindeu
we ons thans nog op een te laag stadium en dat hebben we aan ons zelf
te wijten.
We zijn steeds op hetzelfde standpunt blijven staan, zonder ook maar
de geringste moeite te doen om hooger te stijgen op de maatschappelijke
ladder. Wanneer wij Amboineezen, de gouden streepen op de mouwen