48
Allereerst beweert ge dat in deze terreinen nooit van groote wegen
gebruik gemaakt kan worden, maar even later wilt ge de verkenningen
laten verrichten door auto's. Wie zal bovendien die auto's beschermen.
Een defect aan het mechanisme en ze staat, evenals bij een versperring
op den weg door vijand, cav., die volgens u toch wel van de groote wegen
gebruik kan maken.
Dan zegt ge dat de inf. moet trachten de maréchaussee te evenaren,
m. i. hebben ze daar voorloopig genoeg aan en om ze dan tegelijkertijd
ook nog artillerist en cavalerist te maken, lijkt me wel wat veel gevergd
van onze fuseliers.
De vesting art. wilt ge behouden en daarvoor officieren van de hoogere
krijgsschool nemen. In verband met de nu reeds voorgestelde splitsing
van bereden- en vesting art., omdat de eischen voor beiden te veel uit-
eenloopen (vooral als de nieuwe bewapening geheel klaar is) lijkt het van
deze officieren eveneens te veel gevergd, zoo niet onmogelijk.
Gij wilt cav. vervangen door infanteristen te paard. Niet alleen dat
ik betwijfel of de officieren genoegzaam zullen rijden (zie o. a. Vakbe
langen I. M. T. 1908 BI. 1156), maar van de soldaten weet ik het wel zeker
want heusch, rijden leert men niet in een ledig half uurtje; bovendien
geloof ik dat na de eerste dagen f der menschen naast hun paard loopt
(ongeoefendheid, doorrijden, enz. want ge wilt immers alle infanteristen
om beurten leeren rijden).
En waar komen die honderd prachtpaarden vandaanwie zal ze af
richten? Of moeten die arme heeren van de hoogere krijgsschool daar ook
al verstand van hebben (een remonteofficier heeft daarvoor een opleiding
van twee jaar noodig en nog lang niet iedereen is daarvoor geschikt).
Ge beweert verder dat de vijand, cav. en inf. aan de groote wegen
gebonden zijndit is geringschatting van den tegenstander, een besliste
fout. Denkt ge dat wat uw bereden manschappen kunnen, geoefende
eav. des vijands niet kan. Gij zegt: we hebben het terrein medezeker
in het begin, maar de R. J. oorlog bewijst hoe elke inf. zich in het
moeilijkste terrein spoedig overal leert bewegen.
Een laatste opmerking wil ik nog maken waar misschien wel een weinig
wapentrots bij komt
Bldz. 1135 zegt ge: „onderoff. en mindere militairen" enz.... tot boven
op een paard hen vooruit gaan.
Hiermede spreekt ge een duidelijke motie van wantrouwen uit tegen
onze tegenwoordige cav. en art.; hieruit volgt immers dat de tegenwoordige
cav. en art. die toch niets anders doen dan zich speciaal in hun vak
oefenen, minder vertrouwen wekken dan de cav. en art. door infanterie
voorgesteld, waar een infanterist te paard zit en een infanterist het
kanon bedient (en nog wel tijdelijk). Dan moet onze cav. en art. toch
wel heel slecht geoefend zijn.
Over het incompleet alleen dit: „beter wat dan niets", want het surrogaat
dat gij wilt geven, noem ik niets,
M. C. Hoenkamp.