63 Eerbeicijzen. een minder nauwkeurig schieten, de vizierkeep, met behoud van dezelfde bovenbreedte, halfcirkelvormig, instede van driehoekig maken, teneinde de openingen aan weerszijden van den korrelrand meer in 't oog te doen vallen. Een kleine gleuf of aluminiumstreep op 't midden van de korrel zou nauwkeurig richten ook mogelijk maken. Hoewel de korrel K. reeds 5 jaar oud is, is 't aantal voorstanders nog niet overheerschend. Schrijver wijt dit aan den tegenstand, die al het nieuwe ondervindt. Zoo acht de artillerie, nu ze een richtkijker heeft, de korrel bijzaak. De majoor Von Parst kent de resultaten der proeven niet, maar weet ook niei, of ze op de meest doelmatige wijze zijn genomen. Hij acht noodig: schieten van trefferbundels na voorafgaande sterke inspanning en na langdurig schieten met manschappen van de reserve, landweer enz. naast actieve compagnieën. Yerder zou hij eene recruteneompagnie van den aanvang af alleen de korrel K. willen doen gebruiken. Omtrent de eerbewijzen zijn bepalingen opgenomen in het „Voorschrift op de militaire eerbewijzen, de saluutschoten enz." en in de Reglementen op den inwendigen dienst, het eerste gearresteerd bij Kabinetsdispositie van den Commandant van het leger, de laatste uitgegeven op last van het Departement van Oorlog. Ontging me eerst de diepere zin van die verschillende wijzen van uit gifte, bij eene vergelijking van de eerbewijzen zag ik dat het hem blijk baar daarin zit, dat het D. v. O. aanvult en uitgeeft, wat de Comman dant van het leger niet arresteerde. Afgescheiden toch van redactie-verschillen en onderbrenging in andere artikelen, van welk een en ander de bedoeling niet duidelijk is, zijn de in beide Voorschrift en Reglementen opgenomen bepalingen niet dezelfde en rijst de vraag aan welke men zich moet houden. Wordt in het Voorschrift alleen geëischt het brengen van den groet (art. 3), de Reglementen geven aan (Art. 173 R. I. D. lnf.) wanneer de groet begint en wanneer hij eindigt en brengen bovendien (Art. 174 R. 1. D. lnf.) nog een geheele serie van bepalingen, waaraan men zich bij het brengen van den groet moet houden. Zijn deze bepalingen bindend, waarom ze dan niet opgenomen in het Voorschrift? Een ieder moet weten waaraan hij zich te houden heeft. Het onder brengen van deels dezelfde, deels andere bepalingen in verschillende reglementen, sticht verwarring. Daarom komt het mij gewenscht voor, alle bepalingen op de eerbewijzen op te nemen in het Voorschrift. Zij zouden dan uit de Reglementen gevoegelijk kunnen vervallen. Ook meen ik nog de aandacht te mogen vestigen op het navolgende. Volgens de le alinea van Art. 3 van het Voorschrift is ieder militair verplicht zijn meerdere, ook indien deze tot de Zeemacht behoort, te groeten. Onmiddellijk daarop volgt in de 2e alinea van hetzelfde artikel dat o. a. de officieren van Land- en Zeemacht, zoomede de minderen van de schutterijen en het leger elkander in hunnen rang zullen erkennen en elkander de gebruikelijke eerbewijzen geven. Waarom nu de officieren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 81