787
toestemming, en voor zooveel minderjarigen betreft, ook die hun
ner ouders en voogden, voor den tijd van ten minste twee jaren,
bij de landmacht dienende in Nederlandsch-Oost-Indië kunnen
gedetacheerd worden, welke tijd zal gerekend worden in te gaan
van en met den dag van ontscheping in gemelde gewesten, met
dien verstande, dat zij, die binnen den tijd hunner detacheering
recht verkrijgen op ontslag uit den militiedienst, gehouden zullen
zijn, den tijd, voor welken zij bij de landmacht dienende in
O -Indië zijn gedetacheerd, als gewoon vrijwilliger bij die Land
macht te volbrengen.
Zooals boven gezegd, is dat Kon. Besluit niet steeds kunnen
worden toegepast; in het moederland heeft men niet altijd het
groote nut daarvan ingezien.
Zoo werd b. v. reeds in December 1873, tengevolge van de
goede resultaten der buitengewone koloniale werving, en ook in
verband met de minder geworden behoefte aan manschappen
voor het leger in Nederlandsch-Indië, de gunstige bepaling be
treffende detacheering van ingelijfden bij de militie, tijdelijk
buiten werking gesteld. Doch een half jaar later werden alle
militaire autoriteiten van het leger verzocht, door gepaste middelen
er toe mede te werken, dat in den loop van het jaar 1874 en
van het volgende jaar, zoo mogelijk een groot aantal suppletie
troepen naar Oost-Indië kon worden uitgezonden. En bij Besluit
van 24 Juni 1874 werd door Z. M. den Koning o. m. goedgevon
den weder in werking te stellen bovengenoemd besluit van 29 Juli
1873 (detacheeriug van miliciens). Toch ging het daarmede niet
steeds naar wensch, want van tijd tot tijd moest van hoogerhand
op de gunstige bepalingen omtrent die 2 jarige detacheering, ge
weren worden; ja, zelfs in de jaren 1887—1892 werd daartoe de
hulp ingeroepen van de Bevelhebbers in de Militaire Afdeelingen en
van de Provinciale Adjudanten om bij de indeeling der miliciens op
de gunstige voorwaarden betreffende die detacheering te wijzen.
Wel deden die maatregelen den toeloop van gedetacheerde miliciens
eenigszins toenemen; veel resultaten werden echter niet bereikt.
Dit geschiedde wel in de jaren 1894 en 1896, toen, respectievelijk
na den overval op Lombok, en na den afval van Toekoe Oemar
op Atjeh, weer de nood aan den man kwam, en het aantal
gedetacheerde miliciens belangrijk toenam. Had men na dien