811 het eind van 't voor de paarden ongezondste jaargetijde (paar- densterfte), zoodat niet voor Mei de grooter operaties hadden moeten beginnen, die Leutwein al na de aankomst der eerste onbereden versterkingen heeft doen aanvangen. Den 9en Maart had Leutwein nog gevraagd om 800 ruiters en 2 batterijen, alles met de noodige paarden uit te zenden. Onder de majoors von der Heijde en vou Mühlenfels kwamen die troepen aan, sterker nog dan Leutwein gevraagd had. Alle versterkingen samen, in het eerste halfjaar van 1904 uit Duitschland naar Z. W. Afrika vertrokken, bedroegen (be halve de non-combattanten) 214 officieren en ruim 5000 man met ongeveer evenveel paarden, 41 kanonnen en 13 machine geweren. Te voren is reeds opgemerkt, dat het meer aanbeveling zou verdiend hebben, de suppletie-detachementen met korter tus- schenpoozen dan geschied is, uit te zenden. Men zou dan vroeger de beschikking over eon sterke macht gehad hebben, minder spoedig of wellicht in 't geheel niet er toe zijn overgegaan, nog een compagnie en een batterij uit het Zuiden (tegenover de pas onderworpen Bonüelzwarts) terug te roepen, die daar nog zeer noodig waren en eindelijk zou dan ook minder bezwaar zijn ondervonden van het telkens weer aankomen van onge organiseerde versterkingen. Het eerst uitgezonden marine-ba taljon was onmiddellijk na de landing gereed voor den opmarschi de eerstvolgende troepen moesten in de kolonie eerst georga niseerd worden, zoodat het voor de detachementen Puder en von Bagensky 37 dagen, voor het detachement Mühlenfels 38 dagen na de ontscheping duurde, voor ze aan de operatiën konden deelnemen. Eerst later zag men het groote nadeel hiervan in Duitschland in en werden de in Mei en Juni uitgezonden ver sterkingen voor de afvaart geheel georganiseerd. Eene groote moeilijkheid was verder de slechte toestand, waarin zich de ankerplaats voor Swakopmond bevond, waardoor slechts één schip tegelijk ontladen kon worden, wat zeer veel oponthoud veroorzaakte. Het ligt voor de hand, dat aan En geland vergunning had moeten gevraagd worden om van de zeer goede haven in Walvischbaai gebruik te mogen maken hierover schijnen ook werkelijk onderhandelingen met de En-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 139