Paardrijden in het lied, Dnd, beger, bekeken door een flrtilleristischen Brik In het „Orgaan van de Bereden Artillerie" onder redactie van de heeren L. J. Kuyck, M. J. Looijen en Jhr. B. G. E. Elias, allen officieren der veld-artillerie bij het Nederl. Leger, een orgaan dat slechts in beperkten kring in Indië gelezen wordt, komt in de 3e Afl. van den 2en Jaargang een artikel voor „Rijkunst en Rijsport" van de hand van den heer E. Carp, kapitein der artillerie. Hoewel de naam alleen van den heer Carp op rijkunstig ge bied, zoowel als africhter, als ruiter en als instructeur, in Nederland reeds een goede klank heeft, getuigt bovengenoemd artikel van zulk een juist en scherp inzicht van de gevaarlijke positie die de rijderij inneemt in Nederland op het hellend vlak van „neem ze maar zooals ze zijn", dat ik niet kan nalaten het artikel onder de aandacht der lezers van het I. M. T. te brengen. Wat toch is het geval, het streven van het negligeeren der rij kunst en het uitsluitend beoefenen der rij sport, wordt in Ne derland gelukkig nog geremd door het 4, 5 ja 6 maandenlange dagelijksch rijkunstig onderricht, dat men als bereden officier in Nederland geniet, de eerste 4 jaren verplicht, later facultatief. Verder beschikt men daar over behoorlijke overdekte maneges en bevoegde instructeurs. Regel was dan ook, dat zelfs kapiteins der veld-artillerie des winters van de gelegenheid rijles te krijgen dagelijks profiteerden, hetzij op hun dienstpaard, een 2e paard of een van de batterij. Men had bij de regimenten talrijke bevoegde instructeurs, ten eerste zij die ingedeeld waren bij de dépots van africhting en verder zij die een 2-jarige rijcursus in Amersfoort of in Bergen op Zoom achter den rug hadden. II. T. 1909. 44

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 13