219 zich voortplant en dat men dus eerst hoort zijn voorbijsnellen en dan pas den scherpen knal van het schot. Daarentegen binnen de 400 M. met deze geweren beschoten, verneemt men alleen een zeer scherpen, korten knal. Salvo's door bijvoorbeeld Teung- koe di Barat, thans nog het voornaamste ons vijandige bende- en geestelijk hoofd op Atjeh, op ongeveer 300 M. op den troep plot seling afgegeven met een tien- of twintigtal van zulke geweren, geven dan ook één enkele, zeer krachtige en scherpe losbranding bij dien troep te hooren. De Atjèhers, die voor het meerendeel in de gampongs het schieten van onze repeteergeweren hooren, noemen dan ook ons geweer „thinapang tèblëb"dwz. het geweer met den dubbelen slag: tè ..blèb. Ten slotte hoort men nog in bovengenoemde gevallen (er zul len er wel meer zijn, maar genoemde zijn de voornaamste) bij het aanslaan of invallen dier kogels in de onmiddellijke nabijheid eenen meer of minder doffen slag, vooral bij de kogels van onze repeteergeweren. Het tieffen bijv. van eenen geweerriem, tasch of ander voorwerp aan het lichaam van den man, door eenen beaumontkogel op 600 M. afgegeven, wordt vernomen als ongeveer een „sst tak". Hoort men echter in eene flinke beschieting op zeer korte afstanden niets meer van een sissen, fluiten of aanslaan dei- kogels; welnu, dan zit men eerst goed in het vuur. In een flink, scherp en beslissend vuurgevecht op kleine afstanden, en dit moet tegenover eenen Europeeschen vijand evenzoo het geval zijn, hoort men dus niets van al die kogelgeluiden en geven alleen de losbrandingen vooruit zekerheid, dat men beschoten wordt. Degenen, die nog eens een inname van een inlandschen benteng moeten medemaken, zullen dit ondervinden. De gampongrand van Garot werd dan eindelijk, na dat afmat tende moddertrappen bereikt. Enkele doode Atjèhers, midden op de sawah, achter galangans, neergeschoten, wezen er op, dat ons vuur met geheel zijn doel had gemist. Want met dat moeilijke vooruitgaan door dat drassige terrein, had de vijand alle gele genheid gehad om zijne dooden en gewonden, zooals hij steeds zorgvuldig doet, weg te sleepen, en mag men gerust aannemen^ dat waar hij in dit geval nog dooden in onze handen liet, hij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 147