820
met de noodige verliezen zal zijn teruggetrokken. Dat mede-
sleepen van dooden en gewonden bij de Atjèhers vindt nog altijd
zijn oorzaak in de gedachte aan hunne zijde „Zooals de waard
is vertrouwt men zijne gasten"dus in de omstandigheid, dat waar
zij steeds gewend zijn ónze dooden en gewonden, hij ongeluk
in hunne handen gevallen, tot gehakt vleesch te maken (het zooge
naamde tjintjang), zij van onze zijde niets anders kunnen verwach
ten dan dat wij hetzelfde ook bij hen zullen doen.
"Weinig indruk maakt zoo'n dooden Atjèher op den Nieuweling.
Op den een natuurlijk wat meer dan op den ander, omdat niet
ieder op dit punt, onder zulke omstandigheden, waarin men kans
loopt ook zelf neergeschoten te worden, even gevoelig van aard
is. Het zien van een uit elkaar geschoten mensch, die als een
vormlooze klomp van vleesch en bloed op den grond ligt, zooals
dit in onze gevechten met de mantelprojectielen dikwijls voorkomt
en in de Europeesche oorlogen nog vaker zal voorkomen, heeft
natuurlijk uitwerking op iemands gemoedeen gevoel dat in het
algemeen niet is weer te geven. Dit is zeker, dat de meesten
onzer militairen bij het zien van eenen verslagen vijand, eene
verheffing van hun moreel krijgen en dat vooral bij goede
soldaten de vechtlust wordt opgewekt en de drang tot voor-
waartsgaan nog meer wordt aangewakkerd. Het is immers
van algemeene bekendheid, dat er nog heele rassen en volks
stammen (zij het ook van lagere orde) zijn, die bij het zien
van verslagen vijanden, bij het zoogenaamde ruiken van bloed,
in een soort opwinding geraken die zelfs, zooals bij onze vroegere
negersoldaten, tot bloeddorstigheid en razernij kan overslaan.
En al is door de meer gevorderde beschaving van den tegen-
woordigen tijd de zucht tot het steeds meer uitdenken en
trachten uitvinden van nog verschrikkelijker moordtuigen daar
van uitgezonderd die lust tot vechcen en doodslaan als zoo
danig aanmerkelijk bekoeld, toch bestaat, vooral bij den natuur-
mensch, de nog altijd niet geheel uit te wisschen rassenhaat,
de haat veelal om het geloof en woedt nog steeds bij den mensch,
tot eene uiting van hartstocht geprikkeld, de groote natuur
kracht, de kracht om te dooden of te vernielen, in letterlijken
zoowel als in figuurlijken zin (la béte humaine).
Een kracht hem door die natuur gegeven; een kracht, die