832 Eerst in 1814 werd er eene formatie aangenomen voor officieren van den staf der genie en een korps pioniers. Beginnende met de le Expeditie tegen Palembang in 1819 werd sedert dien tijd aan verscheidene expedities deelgenomen. Op een sterkte van 1100 man infanterie gaan bij deze expeditie 6 officieren en 243 man van de genie mede. Hun aandeel in den veldtocht bepaalde zich hoofdzakelijk tot het maken van voetpaden voor de overige troepen. De volgende expedities vertoonen allen ongeveer hetzelfde beeld, het begaanbaar maken van wegen, het opruimen van verhakkingen en palissa deeringen, het dragen van stormladders, het blusschen van in brand geraakte gebouwen of het steken van den brand in vijandelijke kampongs, het voor eigen gebruik in staat van verdediging brengen van vijandelijke verster kingen, inrichten van. bestaande gebouwen tot logies, het maken van vlot bruggen, verbeteren van rivierovergangen. In den Java-oorlog het trachten door mijnwerking eene bres te maken. Daarna het inrichten van schansen, het maken van hutten en afdaken en ten slotte proeven met linnen tenten die niet gelukken. Na den Javaoorlog begint tijdens de Padri-oorlogen de glorie van de sappeur- en mineurarbeid. Bondjol wordt genomen hoofdzakelijk door de hulp der genie. De Balisehe-expedities 1846 49 geven voorbeelden van het bouwen van stallingen, 't gereedmaken van debarkementsvlotten, het maken van water leidingen, het bouwen van magazijnen en barakken. Stormladders, tandoes, horden worden in grooten getale vervaardigd, oeverbruggen worden ge slagen, lijken van gesneuvelden begraven, een vlaggemast opgericht. Het slechten van de veroverde verschansingen geschiedt met buskruit, heel Djaga- raga wordt op die manier onschadelijk gemaakt. De Bonische-expedities 1859-60 zien vooral bruggen slaan. Door afzonderlijke genie-officieren, toegevoegd aan den staf, worden versterkingen getraceerd en aangelegd. De le Atjeh-expeditie 1873 was voor de troepenmacht eene faillure, bij de lie expeditie 1873-74 konden de genietroepen echter tot hun recht komen. De expeditionaire genie bestond uit 1 majoor, 1 kapitein en 1 luitenant als staf 2 compagnieën genietroepen met 10 officieren en eene afdeeling geniewerkers met 4 officieren. Zij waren bestemd voor pionier- en genie werkzaamheden in het veld, het slaan van bruggen, aanleggen van spoor banen, opwerpen van aardwerken enz. Door do mineurs werden bivaks ingericht, loopbruggen geslagen, muren met buskruit vernield. Versperrin gen in de rivieren opgeruimd, de vaargeul dieper gemaakt, een zesbeenige sehraagbrug, 78 M lang, over de Atjehrivier geslagen. De kraton wordt doormiddel van sappen genaderd en later voor eigen verdediging ingericht, waarbij schanskorven, zandzakken, keukens, privaten een groote rol spelen. IJzeren kanons worden bij groote hoeveelheden vernield. Door de staf en geniewerkers wordt de tramweg aangelegd, een gierpont gemaakt, een bentingsysteem uitgedacht. Sinds dien tijd is de genie niet van Atjeh weggeweest, de mineurs slechten versterkingen van den vijand, de staf ontwierp steeds nieuwe. Op het oogenblik is de tram- en telefoon- aanleg in handen van speciale technici, de pioniers, zeer weinig in aantal, maken bruggetjes en ruimen hindernissen in rivieren op. Lombok 1894. 1 kapitein, 2 luitenants. Bij den opmarsch naar Tjakra Ne gara deden de genietroepen de gewone pionierwerkzaamheden, de telegraaf-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 160