845 DcchigcDediten. hessen dqii de 3apanners. plaats gaat waar het houtgewas moet opgeruimd worden. Een in den stroom ingeschakelde dunne platinadraad wordt gloeiend en brandt den boomstam vlug en gemakkelijk door. De te bezigen motors zijn een voudig en gemakkelijk te verplaatsen, terwijl brandgevaar zoo goed als uitgesloten is. Mitt. A. u. G. 12—'08. Nachtgevechten hebben ten allen tijde weinig voorstanders kunnen vinden, en zelfs vele hooggeplaatste, bekwame officieren zijn er besliste tegenstanders van. Doch meer en meer wint bet denkbeeld veld, dat zij toch niet geheel en al te verwerpen zijn, hetgeen ten duidelijkste is gebleken in den Russisch-Japanschen oorlog. In zijn boek „Nachtoefeningen der infanterie" geeft de Japansche luitenant Tachibana leerrijke aanwijzingen, die waard zijn, Dader beschouwd te worden. Na het geheimzinnige van den nacht beschreven te hebben, den nacht met onbestemde geluiden, terwijl het gevaar van alle kanten dreigt, geeft hij ale zijne meening te kennen, dat niettegenstaande dit alles, nacht gevechten zeer goed mogelijk zijn en wijst den weg aan, op welke manier de Infanterie opgeleid moet worden, om met succes 's nachts te kunnen optreden. De Japansche exercitiereglementen schrijven voor, dat ook 's nachts oefeningen op groote en kleine schaal gehouden moeten worden, waarbij voornamelijk als doel voor oogen moet staan bepaalde punten ordelijk en zoo geruischloos mogelijk te bereiken. En het veld dienstvoorschrift zegt: „Nachtoefeningen zijn onontbeerlijk en vooral nachtelijke marschen door het terrein, zonder gebruikmaking der wegen zijn van gewicht. De troep moet voorbereid zijn op den strijd bij nacht." Dit laatste nu kan alleen het geval zijn indien hij in vredestijd reeds tot in de kleinste bijzonderheden het nachtgevecht beoefend heeft. Tot dergelijke oefeningen mag niet worden overgegaan, alvorens de soldaat behoorlijk vertrouwd is geraakt met zijn wapen en lichamelijk voldoende getraind in het overwinnen vaD de moeilijkste terreinhindernissen. Het gehoor en het gezicht zijn hierbij twee zeer voorname factoren, en wel in de eerste plaats het gehoor. Ieder soldaat moet den stap van een volledig uitgerust en bewapend man kunnen onderscheiden van den tred van een ongewapenden voetganger. De eerste heeft een zwaren, gelijk- matigen pas, de laatste een lichteren vlotteren ongelijkmatigen gang. In de nachtelijke stilte moet de soldaat kunnen constateeren wanneer een marcheerende afdeeling halt houdt en den marsch weder vervolgt. Het gehoor moet zoodanig gescherpt worden, dat richting en afstand van een naderende afdeeling met vrij groote zekerheid kan worden bepaald. Den man moet er op worden gewezen, dat men 's nachts in de bosschen, door het droge onderhout, het breken der takken en het ritselen der bladeren op grooten afstand reeds kan waarnemen dat het marcheeren op harden steenachtigen grond verder hoorbaar is, dan op zandgrond of gras; dat de wind het geluid kan versterken of verzwakken; dat ter reinplooien het geluid dempen. Dit alles moeten de manschappen leerec waarnemen en nauwkeurig weten te beoordeelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 175