879 schijnlijk van dezen snit houden om eventueel eene verandering in een voudige jas mogelijk te maken. Voor officieren geldt dit echter niet. Niemand exerceert in eene lakensche jas. Ook eene omboording van de voorkant en onderkant van de attilla mot het zwarte tres der rug en zij versiering en daarmede een gehtel vormend had de attilla een meer geacheveerd aanzien geschonken. 3. De hoofddeksels. Tot ieders verbazing blijft de helmhoed bestaan. Het feit dit -4- 90 °/0 van de officieren van de vrijheid, die hun gelaten wordt, gebruik maken om in excercitie- en veldtenue den stroohoed te dragen bewijst toch genoeg hoeveel practischer en prettiger dit hoofddeksel gevonden woidt. Moet de helmhoed dan alleen voor groot tenue behouden blijven Men kan zeggen, dat bij eene attilla een talpa of kolbak behoort. Dit is ook waar, doch dit zou in de tropen wat warm zijn. De pet met pluim (voor de wapens met gouden (gele) petbaud zwart gekleurd voor die met zilveren (witte) petband wit gekleurd) staat in elk geval beter bij de attilla dan de helmhoed met piek. Den minderen dient men dus ook een pet te geven, ook voor dage- lijksch tenue buiten het kampement. De schotsche kwartiermuts dient voor het kampement en bivak behouden te blijven, doch dan de lintjes eraf. Onze fuselier vindt ze kinderachtig. Voor de officieren alsdan hetzelfde model als veldmuts doch met eon gouden biesje. 4. Eet wapenondefseheid. Dit is thans geringer dan ooit. Zoo zijn bijv. een bereden ongegra- dueerde van de cavalerie en de artillerie in groot en klein tenue binnenskamers (dus zonder hoofddeksel) gelijk. Ben cavalerieofficier in klein tenue is binnenskamers alleen van een collega der bereden artil lerie te onderscheiden aan het metaal van de sterren op de kraag. Is dat nu niet te ver gegaan. Ieder dezelfde jas, heel goed, maar verwarring mag men toch wel voorkomen. Welnu men geve het volgende onderscheid, waardoor men tenminste bij elk militair uit de kraag het wapen kan opmaken 2). a. Aan de Artillerie-officieren de fluweelen kraag (voor de minderen van zwart serge). h. Aan de Cavalerie de lichtblauwe uitmonstering v. oen Generalen Staf (zonder de blauwe kraagj. De minderen dus ook lichtblauwe hals snoeren. 1) Ik vermoed dat de grootste weerstand tegen de aiscliaifing \.d. helmhoed van de zijde der Koloniale Reserve k< mt. Men kan voor dit korps evenals voor allo gedeta- cheerden in Nederland bepalen dat hunne teme's geregeld worden als bij de Inf. van liet Nederlandsche leger (met slobkousen). De blauw katoenen broek en de stroohoed wordt n dan alleen in Indië gedragen, veld- en excercitietenu<- dus met pet. 2) Liever zou ik natuurlijk een ondeischeid zien aangebracht door de kleur der uni form dan kon de kinderachtige bieskwestie op kraag en mouwen vervallen en alle biezen der attilla zwart zijn. Een derge'ijk onderscheid, welke in alle legers mogelijk is, schijnt bij ons niet te kunnen bestaan, waarschijnlijk door bizwaren bij de keuringscommissie in Holland en bij de militaire administratie in Indië. Dit onderscheid zou dan zijn: a. Infanterie donkergroen (zwarte halssnoeren bics en pluim).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 211