Rijkunst, Rijsport enz.
In het I. M. T. No. 7 knoopt de heer Kraft aan een stukje
van den heer Carp nog al erg los eenige beschouwingen vast
over de beredenheid onzer Indische Artillerie. Tot de conclusiën
van den heer K. n.l. dat er meer systeem en meer rust moet komen,
dus evenals in Holland eene scheiding tusschen de officieren
der bereden en onbereden Artillerie, is reeds elk Indisch
Artillerist gekomen, die over dit onderwerp de laatste 20 jaren
geschreven heeft x). Wij doen dan ook de laatste jaren niets
meer dan afwachten of er eens een chef zal komen die deze
broodnoodige zaak durft aan te pakken, ja wij hopen zelfs dat eene
dergelijke scheiding reeds is voorbereid en slechts op de in
voering van het snelvuurgeschut wacht om tegelijk met de
formatie enz. der nieuwe batterijen ingevoerd te worden, hoe
wel m. i. een wachten daarop onnoodig is. In elk geval is
het wel eens goed, dat ook door een outsider daar eens op
gewezen wordt en de vrees de slotconclusie van den heer K. te
verzwakken, zal dan ook menig Indisch Artillerist weerhouden
hebben de pen tegen dit artikel op te vatten. Om die reden
zal ik dan ook het opstel van den heer K. hier niet gaan
ontleden, maar slechts tegen twee hoofdpunten mijn stem ver
heffen.
Het eerste punt is de toon waarop het stuk geschreven is.
Wanneer wij o. a. nagaan hoe bijv. op blz. 696 de rijkunst van
jonge Indische Artilleristen en de waarde van Indische con-
1) Een artikel in I. M. T. 1901 No. 11 besluit o. a. met „doet men dit (de scheiding)
niet dan zal misschen te laat blijken, dat alle kosten voor niet zijn geweest, daar de
commandanten buiten hun schuld niet hebben geleerd, hoe van hun prachtig materieel
het meeste nut te trekken" en een artikel in I. M. T. 1903 No. 6 besluit met: „Besluit
men hier niet toe (de scheiding) dan zijn de millioenen voor de ombewapening benoodigd
voor niet uitgegeven". Ook in de vorige jaargang van het I. M. T. vragen Yesting-
ArtilleriBten om eene zoodanige scheiding, hetgeen in bovenstaand artikel 1903 No. 6
reeds voorspeld werd.